Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] LXI. Zij lei de kaarten voor mij open en wees mij, hoe een blonde vrouw zich telkens aan mijn zij vertoonde, en - dat ik die beminnen zou! 'k Weet niet of 't herten was of klaver! Ik zag niet eens de kaarten aan! Slechts u - en immer sprak zij verder - U zag ik voor mijn blikken staan. - Zij maalde mij uw zijden vlechten, uw rozenlipkens, reinen mond, uwe oogen, waar uw gansche ziele, als sneeuw puur - in te lezen stond! Dat gij naar mij zoo dikwijls zuchttet zoo vaak, in slapeloozen nacht, uw armen om uw dekens heenvlocht en mij op uwen boezem dacht! Ik lachte luid.... Doch 't wijf vervolgde hoe heel mijn hert gij hebt geroofd,... - Toen ben ik weenend heengevloden.... en alles, kind! heb ik geloofd! Vorige Volgende