Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 108] [p. 108] LIX. Penthesileia. Roerloos lag zij ten gronde, de machtige Penthesilea, veeg, zieltogend in beken van bloed, - maar tot zelfs in den dood nog vol ontzaglike kracht, vol zielenbedwingende schoonheid! 't Zwaerd in de vuist - bloeddruipende blonk het in 't zonlicht - boog, van den kamp nog verhit, Achilleus over het bleeke lichaam. - Trilt zij daar niet? Doorliep daar geen schok hare leden? Snakt zij naar adem licht?.... En daar bukte zich vaerdig de heros over de stervende; rijgt haar het harnas los, en ontlast haar hoofd van den stalen helm die haar welige lokken bedekt,.... en goddelik bloeit nu de vrouw uit den godwaartsvarenden krijgsheld. [pagina 109] [p. 109] Breed gaapt, links onder 't hert, roodbloedend de wonde; de boezems krimpen van pijn - doch geen schuim van de machtigbruischende baren golft daar, in reiner een glans, dan haar vleesch, blauwkleurig dooraderd, 't voorhoofd, puur albast en de heupen, bevallig gebogen! Stom van verrukking knielt, bij het lijk, snelrennende Achilleus. Doodsbleek staart hij die wangen van felp, die gebeitelde kinne aan, prest, in een gloeienden zoen, zijne ziel in de hare die traagzaam stroomt met het bloed uit de wond, en gevoelt zich, - verwinnend verloorne! - 't herte van tranen vervuld, voor die nimmer herbloeiende schoonheid! Vorige Volgende