Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] LVII. Euphorion. Diep schuil onder de grot, waar, om 't acanthenloof, phosphoorglansende lucht stroomt door de welven om, in de armen des lieven Mans rust de bekorende Helena. 't Schaduwrijke geblaart, over het hemelsch paar welft half geluw een dak. - Vogelen strijken traag rond beide. - Uit het loof bespiedt hen de gerimpelde Phorkyas. Beeldschoon zitten de Twee, de arm in den arm gevleid. 't Hert vol wonder geneucht zwellend.... Begeerig straalt ter Vrouwe de blik des mannes, doch ten Manne het vrouwenoog! Steeds stroomt zwoeler de lucht. Geurig, bedwelmend, zijpt ze amberzwanger in 't rond..., Vaster nog prangt nu Faust de wondre gestalte op 't herte, op haar lippen den mond geprest! [pagina 105] [p. 105] Daar ruischt, hel als een snaar, zuiver als bekerklank wellustprikkelend rond 't tweetal, eene kinderstem.... en licht als een pluimken, fladdert om het paar, een gevleugeld wicht! Stijg vrij, Euphorion! Zweef op den Zephyr voort! Drink vrij 't glansende daglicht in uw long! Reeds straalt - een boô van den hoogsten Kunstroem! - op uw kruine de gloriester! Vorige Volgende