Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] LIV. Vier antiekpenningen. Aan den Dichter en Critiekvoerder Dr. J. Nolet de Brauwere van Steeland. Vrij moog 't hertje, in uw borst popelen, vreezevol! Vrij moog, ziet gij mij nauw, 't voeteken, rozig, malsch, u dragen door weiden, wegen, als een hinde, die woudwaarts vlucht!... Laatst nog, wijl ge in 't priëel, mild met gebloemt gestrooid, amber groot op uw bruin hoofd, en uw zijden vlecht met linten versierdet, zat ik in de kruin des plataans op loer.... Beeldschoon, pronkstertje! blonk, gansch door de zon bemaald, licht roosverwig uw slank-buigende lijf, - uw borst, verhoogd door een blozend kroontje, als een zwane bekoorde mij! Heimvol fluisterde Zephyr, door het bottend loof, grijsgroen sloop, door het braamloover, de hagedis.... [pagina 99] [p. 99] - U joeg reeds het hart, u wankte reeds van angst, het gemollig been. - Geen tak kraakte, terwijl, hoog uit den top, ik mij neêr liet glijden - wen gij, duchtend: ik stond alreeds verborgen in 't loof te wachten, u verstaakt in het heesterbosch.... Juist dáár wachtte u de dief.... 'k Sloeg om uw mollig lijf bei deze armen te gaâr, drukte op uw wang mijn lip, en zoende u de purpren lipkens, hoe ge spartlen en worstlen mocht! Vrij moog 't hertje in uw borst popelen, vreezevol! Vrij moog, ziet gij mij nauw, schuchter uw voetken vliên! Toch snapt u, ter goeder ure, het verleidelik Erooskind! Vorige Volgende