Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] XXXV. Nog houd ik 't boek in mijne handen dat mij haar bode weder bracht.... Hoe wonder, liefde! is toch uw macht! - Ik voel op eens mijn hert van leeslust branden.... 't Zijn minnedichten, - rozenkrans een slanke hexe in 't hair gevlochten! - die meermaals vast verspreiden mochten op hare wang des hemels puursten glans! En onbewust van 't gekke plegen, herlees ik alles, lied voor lied.... En uit elk blad, - vast raadt gij 't niet? uit ieder vers walmt lokkende yhlanggeur mij tegen... En elk dier walmen wordt voor mij een zucht, bij 't lezen, harer borst ontvlogen. Ik adem alles in, met lange togen, en droom, een stond, haar weder aan mijn zij! [pagina 62] [p. 62] Doch al die verzen, twintigtallen die 'k onderschrapte als liefdeboôn, toen ik haar 't boekje zond, - die klinken nog zoo schoon, nu ik, luidlezend, hen daarheen doe schallen! Want, hoe dat komt... o ja! dat weet ik niet.... ten minste ik durf of wil het niet verklaren! Twee zwarte stipjes merken menig lied, waar, eer zij 't las, nooit zwarte stipjes waren.... En 't wordt me thans, alsof uit al die blaân, een heimlik fluistren kwam tot mij gerezen: ‘Gij ziet... Het schelmsche teeken werd verstaan!’ - Aanbeden boek! ik zal u gansch herlezen.... Vorige Volgende