Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] XXII. Eens ben ik naar het veld gegaan om een muggenliedje te dichten. - Wie, drommel, kan me dat zingen verstaan? Wat zal ik nu verrichten? Ze zijn er met honderden, vast nog meer, en fladdren, in momm'lende bende, nu links, dan rechts; nu op, dan neêr, een gegons - zonder slot, zonder ende! En - gonzend - in den avondschijn, husch! zweven zij om mij henen.... Wou nu maar vogel of bloemelijn mij zinnen en ooren leenen? Toch die verstaan.... - en, op mijnen hoed, heb ik een bloeme gestoken, een gloeiende kolle, rood gelijk bloed.... en, schertsend, heeft die gesproken: ‘Wel, heere! Wat gij niet verstaat! Wat zou wel een mugge vertellen? - Zij zien, dat mijnheer naar zijn lief ken gaat, en ze willen u vergezellen....’ Vorige Volgende