Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 30] [p. 30] XIX. ‘Gij zijt mijn Vorst, mijn zoete Meester: heersch en beveel!’ Zoo sprak zij mij. ‘Blik mij in 't lievend oog; gij leest er het teeken van uw heerschappij. Laat mij u dienen, u behooren met ziel en lijf! Mijns herten gloed in 't uwe uitstorten! U bekoren, slavinne, rustend aan uw voet!’ - Toen heb ik, dol, heur leên omgrepen, en in mijne armen, dicht en vast, heur lippen op de mijn genepen, heur boezems op mijn borst gelascht; maar toen mijn ziel, met bevend zwijgen, in haar versmolt, één met haar werd, toen brak, met brandend koortsig hijgen, dit enkel woord mij uit het hert: ‘Gij, schoonste, liefdrijkste aller vrouwen, mijn rijk, mijn adel, - mijn slavinne! Ik heersch! mijn een'ge wet is trouwe, uw een'ge dienstbaarheid, is minne!’ Vorige Volgende