Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] XI. Daar hangt, in 't gezellig saletje, een wonderbaar beeld aan den wand: de Satan, verteerd door het heimwee naar 't verlorene hemelland! Twee rozen verbeelden daaronder een vroeger geschonken pand.... Die heeft zij van mij ontvangen, voor een kus op haar mollige hand. - Daar staat hij, een lokkige jongeling, met goudblond kroezelhaar; zijn trekken zijn die van een godheid, de oogen, schrander en klaar; Zijn voorhoofd, hoog, doorklieft diep der smerten breede voor; gebeeldhouwd schijnen de wangen uit bruin-dooraderd ivoor! [pagina 18] [p. 18] Toen nam mij het liefje de handen, gansch zoetjes trok zij mij voort.... Vóór Satans beeltenis hield zij mij stil, met één wenk, één woord. En onder de macht mijner kussen krimpend, gelijk eene veer, zakte haar roodbruin hoofdje, loodzwaar, op mijn boezem neer. - ‘Gij zijt mijn daemon, mijn Satan! - zoo machtig, hartstochtlik als hij staat dag ende nacht, in mijn droomen, o mijn meester, uw wezen voor mij. Ook u drijft een knagend ‘sehnen’ naar een hemel, donker omhuld:...: dit hart, dat zich steeds aan uw zij droomt, dat gij eeuwig toch derven zult.... Kom tot mij - Schrei, gerust op mijn boezem, ô mijn Satan, uw foltering uit: 'k Wil wankelen.... Waar gij stronkelt!... Ween voort, snik vrij, snik luid! Ik kan u niet troosten; maar min u.... Ik wil u beminnen - En moet uw liefde mijn dood zijn.... - ik min u - dan sterve ik.... en nog is 't mij goed!...’ Zij zweeg - Eene blinkende trane viel neer op mijn hand uit heur oog, [pagina 19] [p. 19] En ik zag, hoe een sluier van weemoed haar marmeren steerne overtoog... Ik kuste die traan van mijn hand af.... stom-dankend zag zij mij aan; toen lei zij mijn hand op heur boezem en brekend voelde ik hem slaan.... - ‘En als ik, verlaten, weer morgen 't genot van uw kussen derf, dan blijf ik die beeltnis beminnen en zoen haar zoolang, tot ik sterf. En waneer, uit de verte, uw verlangen mij toezweeft bijwijl, in den nacht, dan weet ik daaraan, dat mijn Satan steeds lievend mij tegenlacht....’ Vorige Volgende