Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] X. Ik heb u gezocht zoo menigen dag, zoo menigen morgend en avend, wen sneeuw op wegen en stegen lag, de bloemen, de planten begravend. Ik heb u in Zuid en in Noorden gezocht, zoo menigen avond en morgen; aan ijs en sneeuw, aan hol en krocht gevraagd, waar gij zaat verborgen. Aleen de listige doren wist u schuilen - Och! wou hij toch spreken! Ach! spottend loech hij, vol slimheid en list.... O! Had toen mijn hert kunnen breken! ‘Laat, sprak hij, mijn dorens verteerd door de vorst, in uw hert, hunne sappen verwarmen.’ En ik heb ze geprent en gedrukt in mijn borst: ‘Doorboort haar, zonder erbarmen.’ Maar toen ik den doorn uit de wonde trok, mijn min had den ijsschol ontvrozen: toen zag ik den dorrenden dorenstok behangen met bloeiende rozen! Vorige Volgende