Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] VII. Mijn kind! Ik weet een aardig lied, maar kan het, eilaas! niet zingen. Mijne arme borst vermag het niet: mijn hert zou springen. Den toon, de woorden, 'k vat ze niet, maar, als ik u mag bestaren, tooverend ruischt mij het wonder lied, als van gouden Eolische snaren. Och! laat mij, vol van lust en schrik, in uw waterige oogen lezen: Ik lees het lied in uw zoeten blik, het straalt me uit gansch uw wezen. Ik hecht mij prangend vast aan U, en smacht van heeten dorst. En het lied, hoor! hemels stijgt het nu uit uw eigene, lievende borst. Vorige Volgende