Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] VI. Mat, moede, lig ik op mijn spond: geen oogsken kan ik sluiten.... 't Schijnt, kussen streelen mij den mond.... Fel raast de wind daarbuiten. Doch vruchtloos nijp ik de oogen toe en stop mijne tuitende ooren.... Ik ben zoo àf, zoo krachtloos moe.... maar 't herte blijft mij stooren.... Mij kiemt, in het hert, een wonder lied - op rythmisch-kleppenden vlogel, wil het bereiken het blauw verschiet - stout orglende liefdevogel. En rond des lievekens zoeten naam, scharen, in hupplende rangen, zich woord en rijm gedwee te saam, en worden.... stille zangen.... O kom! Waar zulk een merel zingt, aan het werk! van het leger gesprongen! Voor Eene, die zinnen en ziele bedwingt, gerijmd, en gedicht, en gezongen! Vorige Volgende