Loreley(1882)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] IV. Ik heb geen wil, geen kracht meer! Heersch, gebied! Al mijnen hoogmoed leg ik aan uw voeten. Gij ziet me ontwapend.... Weigren kunt gij niet.... Ik zwijg niet langer, kan niet langer boeten.... Vergeefs toch zweeg ik.... Doch, ik kan niet meer.... Elk mijner woorden, duizend gekke daden, - staar ik u aan, ik ril gelijk een veer! - gebaar en oogslag zouden mij verraden! Ja, 'k heb u lief.... Ik smacht naar u! - Ik moet u zeggen, welke een vlam gij hebt ontstoken.... Ik lees het reeds in uwer blikken gloed: reeds alles wist gij, eer ik had gesproken.... Aanvaerdt gij, spreek? Neemt gij mijn kus tot pand? Ik smeek u siddrend.... Zal 't een jawoord wezen? [pagina 8] [p. 8] - 'k Voel dat uw handjen in de mijne brandt.... Doch, in uw oog vermag ik niet te lezen: twee tranen vullen die, met duisterheên! Een van die perels rolt u langs de wangen:... dien slurp ik op! Gij buigt naar mij plots heen.... - 'k Voel dan toch ééns uw mond mijn heete lippen prangen! Vorige Volgende