Lentesotternijen(1881)–Pol de Mont– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] 4. Eene dagelve zingt: 'k Heb in den groenen gaarde gedwaald, den ganschen dag. Waar ik ook zweefde en staarde, 't botte alles wat ik zag. Aan ieder takje hing een knop, bepereld met een morgendrop in 't uchtendlicht te beven! - Juch-hei! ‘Wilt bli ende vroolic zijn!’ De Mei vernieuwt het leven. Flus ben ik heen getogen naar 't woud, 't herbloeiend woud. Daar heb ik wen de vogels vlogen, heimelik in elk nest geschouwd! In iedere woning, nog zoo klein, liggen daar eitjes, rond en rein, waarrond de voglen zweven! - Juch-hei! ‘Wilt bli ende vroolic zijn!’ De Mei vernieuwt het leven! [pagina 9] [p. 9] Gij, bloemekens langs de hagen, ruischt voort maar welgemoed, als woudt gij kussen vragen aan wind en zonnegloed. Gij, aardige liefkens, die 's avonds laat zoo vaak langs ruischende hagen gaat, waakt op, niet thuis gebleven! - Juch-hei! ‘Wilt bli ende vrolic zijn!’ De Mei vernieuwt het leven! Vorige Volgende