Iris
(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 279]
| |
XXII.
| |
[pagina 280]
| |
een regen van meidoornbloemen,
rood en wit en verruklijk van geur...
Toen hieven zij de oogen ten hemel:
heel de doornboom stond in fleur.
En hoog uit de wolken vielen
als stralen der lentezon,
en het scheen hun - die stralen zongen
zooals nimmer een mensch dat kon.Ga naar eind(23)
|
|