Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 271] [p. 271] XIX. Gorm Stiernek Wat dwarrelt en vlokt, zonder duur of getal, de blanke sneeuw op verschansing en wal! Vóor de slotpoort reikt hij twee voet dik: op zijn maagdlijke blankheid geen vlekje, geen slik! En daarbinnen, bij feestlijken fakkelgloed, zit om zwaar-eiken tafels een vorstlijke stoet. Gorm Stiernek viert er zijn bruiloft vandaag. Is geen plaats in zijn hal voor vazal en voor maag? In schaal bij schaal vloeit schuimende mee. Een hoerra voor de bruid! Voor den bruidegom hoezee! - Daar verschijnt, aan het ander eind van de zaal, een machtige krijger in 't harnas van staal. Besneeuwd is zijn helm, ijs blinkt in zijn baard... Is 't een huivring, die Gorm door de leden vaart! ‘Mijn broeder!’ Zoo bonst het dof uit zijn mond. Met een blos slaat 't bruidje de oogen ten grond. En de vreemdeling nadert. Te midden der zaal staat hij pal en recht, met de hand aan zijn staal: ‘Gorm Stiernek! Kent gij uw broeder niet meer... Men dolf hem een graf, ja! Hij keert er uit weer. Gorm Stiernek, luister! Vóor God, die ons hoort, beticht ik u heden van roof en van moord. [pagina 272] [p. 272] Gorm Stiernek... Voert gij een dolk of een zwaard!’ - Stom grijnsde Gorm, met de hand in zijn baard. - ‘Gorm Stiernek!’ 'k Had eens een betoovrende bruid, Wie loerde, van geilheid verteerd, op dien buit? ‘Gorm Stiernek! Spreek! Wie betaalde de hand, die den dolk, dien gij droegt, in mijn borst heeft geplant? O die nacht was somber... zoo diep was het bosch... Alleen, naar de stalling keerde mijn ros. Gorm Stiernek treurde, beweende mijn dood... Lief bruidje, wat worden uw wangen zoo rood? En met de eigene vrouw, die ik eerst heb gevrijd, wordt heden nu de echt van den moordnaar gewijd.’ - Gorm Stiernek loosde geen kreet, geen woord. Hij volgde den vreemdling naar de poort. Daar lag de sneeuw wel twee voet dik! Op zijn maagdlijke blankheid geen vlekje, geen slik! Woest zwierden de machtige rekken het staal. Twee snijdende kreten, éen dubbele straal van bloed, éen dubbele bons op den grond... Daar liggen de broeders, in 't harte gewond, twee lijken liggen op Stierneks slot... In rouwkleed jammert een vrouw tot God!... - Steeds dwarrelt en vlokt, zonder duur of getal, de blanke sneeuw op verschansing en wal! Vorige Volgende