| |
| |
| |
XII. Schelome's Dood
De almeh stond stil - de dans was gedaan...
Het hoofd van Jochánan staarde haar aan.
Het staarde haar aan met zoo vreemd een blik,
het vulde haar ziel met een wondren schrik,
het deed haar huivren van toorn en leed... -
Recht trad zij naar 't hoofd, en bukte, en beet
met vlijmende tanden zijn lippen te bloed,
greep het vast bij de haren, en smeet het, vol woed,
ver over het bontgekleurde tapijt,
dat het hoogrood ópspatte wijd en zijd.
En het rolde, het hoofd; het rolde terstond,
als betooverd rolde het langs den grond,
als betooverd rolde het wijd door de hal, -
en zij móest het volgen, zij vólgde het al, -
als betooverd rolde het buiten, en - voort,
voort móest zij, en volgen, door zuil en poort,
voort, door de straten der slapende stad,
voort, door de velden, op weg en pad,
voort, naar het Noord, door oaze en woestijn,
immervoort, in den sijplenden bloedmaanschijn. -
| |
| |
En het rolde - en liet er een bloedig spoor -
bergen over, valleien door,
en sneller ging het dan paard of wind,
en hijgend, stromplend, volgde het kind,
en sneller ging het dan wind of paard,
en volgen moest zij naar 't einde der aard. -
En Noordwaart ging het, Noordwaart! - Voort
langs Tyrus en Sidon, - immer naar 't Noord! -
Langs het Kaspisch Meer en 't gebergt Oeral
tot ver, o zoo ver, waar het schitterkristal
der ijswitte Poolzee, die nimmer ontdooit,
in de roode klaarte des Noordlichts gloeit.
En rollend rolde, met wild gebots,
't hoofd van klip op klip, 't hoofd van schots op schots!
Zij, immer er achter, in jachtende jacht!
O! Vatten, zij wil het! Uit al hare kracht
zet zij het na: het ontsnapt... Een poos
schijnt het te rusten... Ademloos
springt zij er heen... O Begoochling, o waan!
het hoofd danst twintig voet vandaan!
- Weer ligt het stil - en o wonderbaar!
weer staren verwijtend de oogen op haar!
O! Wat zij tot dezen stond niet vermocht:
nú zal zij het vatten! Ten eind is de tocht!
En zachtjes nadert zij, voet vóor voet,
heel zacht en langzaam... Nu zal het... Het móet!
| |
| |
Zij nadert schoorvoetend... Nog twintig schreên...
Zij nadert... Vijf schreden! Zij nadert! Nog éen!
Zij grijpt... Doch, met schriklijk gekraak en geklop,
splijt, onder haar voeten, de ijskorst op...
Zij verzinkt tot den hals in den gapenden kuil...:
dan sluiten de schotsen weer dicht als een muil.
Een smartgil snijdt door de stilt ver, ver...
Naar den hemel klom, als een flonkrende ster,
het hoofd van Jochánan in roodgouden gloed... -
Het hoofd van Schelome dreef rond in haar bloed.
|
|