Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 189] [p. 189] III. Sterrenschijn en manestralen Sterrenschijn en manestralen vullen 't bosch met schemeringen... Bladgefluister... Nachtegalen hoor ik in het duister zingen. Door den groenen dom van 't loover, biggelend uit de hoogste toppen, zijpelt, regent lichtgetoover, kil en koud als waterdroppen, zijpelt op de donkere grassen als een web van lichte vlekken, regent, dwars door struikgewassen, tot de meest verborgen plekken, scheppend, in het dicht geschemel, - beuk en berk met floers omhullend, - schimmen, met verward gewemel 't zwart gewelf der takken vullend: van hun schedel zwaaien rosse lange lokken; om hun leden golven, wiekgewijs, in losse breede plooien, lange kleeden, en, met wondere gebaren, wenken zij elkaar en fluisteren... Als geluid van verre snaren weeft en zweeft door 't stille duister. Le ciel est de cuivre Sans lueur aucune, On croirait voir vivre Et mourir la lune. Paul Verlaine. Vorige Volgende