Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 188] [p. 188] II. Langzaam, in vale stralen Langzaam, in vale stralen, weg kwijnt de zonneschijn... Dieper in 't harte dalen voel ik mijn oude pijn... Klokken, heel ver in het Westen, bengelen - o, zoo traag. Vogelkens, op hunne nesten, tjilpen in boom en haag. Zwanen, witdonzige zwanen, steevnen, een levende vloot, hoog langs de azuren banen weg - vóor den winternood. Eendjes, die badend kwaken op de drassige beek in de wei, schudden hun vlerken en slaken een lang en snerpend geschrei! Och! Konden ze u volgen, gij zwanen, zich voegen bij u op uw vlucht, naar des Zuidens lomrige lanen in een zuiverder, sterkender lucht...! Ach! Had mijn verlangen vleuglen, gij zwanen, die zweeft boven 't slijk, geen macht zou mijn ziele beteuglen: zij steeg naar hooger rijk! Cette âme qui se lamente En cette plainte dormante, C'est la nôtre, n'est-ce pas? Paul Verlaine. Vorige Volgende