Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] X. O Droom van roode Rozen Gazele Aan Meester Mari J. Bauer, den Oosterling. Wie mint, alléen wie mint bevroedt, - o droom van roode rozen, uw hemelsche weelden, uw honigzoet, - o droom van roode rozen. Ik zag Namoenah; sluimerloom lag zij in haar diwan verzonken: traag sloop ik haar nader, voet vóor voet: - ‘O droom van roode rozen!’ Aarzelend bukte ik over haar; mijn adem stokte in mijn longen... Bloeide 't Eden niet, geurend in mijn gemoed, - o droom van roode rozen? Door haar wimpers, hoe zijdig zwart en hoe lang, gelokene vlinderwiekjes, drong als sterrengeschemel der oogen gloed, - o droom van roode rozen! En een vlinder, verlokt door het zwellend rood, klapvleugelend, wiegde om haar mondje: den vermetele ving ik terecht tot zijn boet. - o droom van roode rozen! Heel stil, onhoorbaar zette ik mij toen naast haar op haar kussen, en vleide: ‘Zacht sluimer tot morgen, daar ik u behoed... - O droom van roode rozen!’ Toen viel mijn blik op haar hals en borst: o die hals, puur sneeuw en leeljen, die boezem, louter room en bloed, - o droom van roode rozen! [pagina 179] [p. 179] en die heupen, blanker dan 't dons der zwaan, volrond uit haar djebah zwellend, half in haar dommelen losgewroet, - o droom van roode rozen! Haar feeënmondje zag ik: - twee gepaarde rozeblaadjes! Hoe vaak niet had het mij lachend begroet, - o droom van roode rozen! En huivrend van lust en juichend van smart, voelde ik, hoe 't in mijn aadren wild bruisend zwol als een wassende vloed, - o droom van roode rozen! Zegevierend sloot ik toen ál dat bekoorlijke saam in mijn armen, 't uitjuublend: ‘Ik kus u! Ik kus u, daar 'k moet!’ - O droom van roode rozen! Vorige Volgende