Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 151] [p. 151] XIV. Van Zilver Mijn lieven vriend, Meester Karel Mertens Op wieken zilverwit, met gouden stippen doorschemeld, hangt en zweeft de Augustus-nacht over de slapende Aarde, - die, als vreesde zij voor te vroege nachtkou, als een maagd zich schijnt te hullen in een sjawl van neevlen, zoo wit als wat, doorzichtiger dan rag. Schelpkleurig welft zich, eindloos diep, de hemel, waarop de wilgen, die de wei begrenzen en zachtjes reuzlen in den avondwind, afteeknen hooge takken, zilvergrijs, terwijl in 't slapend water, aan hun voeten, de maanschijn, bleek, in 't bleeke zilverkleed, schuilt onder 't hooge hakhout, - als een Nikse, rimplend met dartle toontjes, even maar rakend, het stille nat, en kammend, traag, heur lang-láng goudhaar, sluitend, als een kleed, om de ongerepte blankte van haar leden... Vorige Volgende