Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] X. Boomgaard De meizon spreidt haar net van gouden stralen wijd over 't hoogopschietend lentegras in d'ouden boomgaard, waar een dorenhaagje gelijk een schildwacht scherpe sprieten opsteekt, behangen hier en daar met geurige trosjes witroos gebloemt. De knoestige appelboomen, sukklig en oud, doch weeldrig nu in bloei, bukken, als moegedragen, onder 't drukken der blankgepoêrde, machtige bloesempruit, waaruit zij, telkens als een lispelwindje éen twijg doet schommelen, blanke vlokken schudden, die nedersneeuwen in het hooge kruid en in de kelken van de groote bloemen, die hoog oprekken naar het lieve licht... En stille kindren, in hun zondagskleed, het blauwgeruite jurkjen onder 't netjes gestreken schort wijd uitstaand, gaan, heel traag, door 't welig gras, en lezen weidebloemen tot bonte tuiltjes, of vervolgen, stil, de handjes grijpensklaar, den blanken vlinder die fliddert, fladdert, verder, verder steeds, en plotsling henenwipt, - wie weet waarheen...! Vorige Volgende