Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 141] [p. 141] IV. Voorbij Sankt-Goar Den zak op den gekromden rug, de kleeren gescheurd en vuil, en haar noch baard gekamd, stond, naast een steenhoop, vlak in 't zonnegloên, een stokoud man. Met stramme handen zwaaide hij d'ijzren hamer, die met doffen slag, bonsde op een rotsklomp, dat de splinters knetterend in 't ronde sprongen. Met zijn hemdsmouw wischte de grijsaard 't zweet, dat op zijn voorhoofd blonk, en slaafde voort, met doffen slag op slag, de grove keien, spaan voor spaantje, morzlend... En hoorbaar klonk, bij elken zwaai der hand, een schor geluid, - rochlen van een die sterft - uit 's ouden gorgel, door geen dronk gelaafd... Hoog, op de bergen, boven rots en menschen, kerft geel en rijp de wijndruif aan den stok! Vorige Volgende