Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] IV. Avond Mijn vriend, Meester Jacob Smits In wingerdschaduw, spelend langs de wanden, zit daar en droomt het blonde pachterskind. Zacht door de beuken lispelt de avondwind en purperrood ziet zij het Westen branden. Hoe rustloos rijst en daalt, in 's maagdlijns handen, de fijngepunte breinaald, en gezwind! En, om den schoonen avond blijgezind, toont zij, luid lachend, de alabasten tanden. Wijd, in de bosschen, knalt een vuurschot: lang dreunt het op de echo's voort. - Lach en gezang sterft op des meisjes mond in langzaam stenen. De naalden poozen... Op een langen zucht vliedt, diep in 't woud, voorttrillend op de lucht, de ziel der schoone tot den jager henen... Vorige Volgende