Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 137] [p. 137] III. De Pop Bij mijn hospes te Laroche Dien avond - als op de ingevallen wangjes van 't zieke dochterken, de koorts, als rozen van louter vuur haar veege vlekken schiep, nam de arme moeder, wetend dat zij 't liefhad, de groote pop, en lei ze 't kind in d'arm. Toen glom, een wijl, iets als een straal van licht in 't flets uitstarend oogsken; 't pijnlijk reutlen scheen in de keel te zwijgen, en - terwijl, verwrongen door de pijn, geen lid verroerde, vertrok zich 't paarsche mondje tot een lach. Op beide knieën, 's kindjes hand besproeiend met bittre tranen, zat de moeder daar, en voelde 't kleine polsje, nauw nog slaand, en streek langs 't voorhoofd, waar het zweet op stolde..., en zag de rozen op het bleek gelaat allengs versmelten tot éen enkle vlam! Steeds keek, vol stommen dank, het oog der kleine de moeder aan. Toen viel de wimper dicht... In diepen sluimer scheen het schaap verzonken. Heraadmend stond de vrouw op van den grond, en boog zich neer, en kuste 't heete voorhoofd...: ‘Slaap zacht, mijn engel! Wees de rust u zoet!’ En weerzins-langzaam liet de koorts haar prooi los uit haar klauwen; langzaam doofde op voorhoofd en wang de vuurge gloed, en stiller, stiller werd de ademhaling, tot men niets meer hoorde, niets dan het tikken van den slinger in het uurwerk op de schouw... [pagina 138] [p. 138] De doktor treedt de kamer binnen, bukt zich over 't wiegsken, bevoelt den pols, de slapen, en - terwijl met saamgewrongen handen, aan zijn voeten de moeder neerzinkt, valt het schriklijk woord: ‘'t Is al voorbij’, van onverschilge lippen... Het popje in d'arm lei men het kind in 't graf!... ‘Slaap zacht, mijn engel! Wees de rust u zoet!’ Vorige Volgende