Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Penteekeningen en ‘memories’ [pagina 132] [p. 132] Mijn lieven Vriend, den dichter Albert Möser [pagina 133] [p. 133] Penteekeningen I. Marche-les-Dames Aan de éene zij met rotsen, hemelhoog, aan de ándre met een machtig woud omgeven, ligt daar het vlek, - een needrig kerkje, een klooster en vier vijf huisjes, - als een vogelnest in 't groen verloren, in den zomernoen. Stilte desdoods!... - In 'trond...geen hond, die blaft, geen hen die kakelt, scharrelend in het mul, geen kinderlach, helsprankelend in de tuintjes! Mijn eigen voetstap wekt, in 't zandig pad, niets dan een zucht - zeer dof - en verder niets, niets...! zelfs geen blad, dat valt, geen tak, die kraakt... Daar bonst op eens op 't zinderend klokkenbrons de klepel neer: tot driemaal toe weergalmt - iets als een menschenklacht schuilt in die tonen - [pagina 134] [p. 134] de bronzen stem. En zie, daar barst in 't kerkje het volle spel des orgels schaatrend los, en stijgt en zwelt, een koor van maagdenstemmen meevoerend op zijn breeden vleugelslag: een trotsche vloed, die, door de sluizen brekend, die hem weerhielden, eerst de dalen vult, straks schuimt en borrelt in de lage vlakte, weldra de heuvels wint, en, wassend, wassend, van top tot toppen bruist, van klip tot klip... Stom van verrukking, nauwlijks ademhalend, bleef ik op 't kerkhof staan, en stonden lang dreef, als een zwaan, dobbrend op hooge baren, mijn ziele, rijzend, dalend met den stroom der tonen, op het machtig orgelspel. En eerder niet verliet ik 't stille vlek, dan ik, in 't eigen hart de zoete kalmte, in 't eigen kleed den wierookgeur des wouds met mij kon dragen op mijn kronkelpad, - een frisschen kus des winds op heete slapen, een zoeten balsem op nog open wonden! Vorige Volgende