Iris
(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 76]
| |
X.
| |
[pagina t.o. 76]
| |
[pagina 77]
| |
En de slangen zijn wakker... Met flikkerend oog,
langzaam, schuiven de koppen omhoog,
en, als zochten zij boezem, hals of mond,
zóo - sijfelend - kitlen de tongjes rond.
En daar werpt nu de vrouw, met behendig gebaar,
als een kluwen, de slangen ter aarde vóor haar.
Uit haar gorgel stijgt als een woest gehuil:
éen der Naja's vervolgt haar met gapenden muil.
Nóg een kreet - en een tweede vervolgt haar gezwind,
en zij zwenkt en huppelt, vlug als de wind;
nóg een kreet, - en nu is ook een derde nabij,
en nog éen, en nog éen... - Op een enkele rij,
loodrecht van houding, op trillenden staart,
zweven en draaien de dieren langs de aard.
En nu zingt zij, neen - neurt een bedwelmend akkoord,
op een tweetal noten éen enkel woord, -
geen woord, slechts een klank, - 't zij een vloek of een klacht,
en radder herhaalt zij 't met stijgende kracht;
tusschen haar tanden sist zij het uit,
mompelt het doffer, schatert het luid;
in hun kassen staan de oogen dooraderd met bloed;
in versnellenden danspas rept zich haar voet...
Lós valt om het lichaam het weelderig haar...
Razend wippen de Naja's rond haar.
Plotsling een stilte! Geen dansmaat meer...
Hijgend hurkt de sibylle neer.
Over gansch haar gestalte, als een vochtig kleed,
ligt glinsterend, paarlend in droppels, het zweet.
Doch, nauw strekt zich, vermoeid, ook de Naja in 't zand,
of, een smakken met de tong en een klappen met de hand:
kruisgewijs breidt zij het armenpaar,
gehoorzaam kronklen de monsters rond haar...
| |
[pagina 78]
| |
Zij de bek ook gesloten, verdoofd ook het oog,
toch schuiven de spichtige koppen omhoog,
en, als zochten zij boezem, hals en mond,
weer sijflen, weer kitlen de tongjes rond... -
Statig, maar zonder gezang of geluid,
treedt nu de toovenaresse vooruit...,
en stom als een godheid, bedaard als voorheen,
gaat zij haars weegs, met haar slangen, - alléén!Ga naar eind(11)
|
|