Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] VIII. La Loïe Fuller Met een zweem van de slang in haar houding en gang, met een vieren en bieden en géven van 't gesmijdige lijf, stond daar 't heerlijk jong wijf, als een hymne aan al 't schóon van het leven. Van hals tot voet golfde, rood gelijk bloed, in een wiegling van duizend plooien, breed om heup en dij, haar mantel van zij in een machtig en bloemig vermooien. Om haar schouder hing, als een breed-gouden zwing, 't blonde haar, en bij 't liefelijk dansen waaide 't neer en omhoog, als een scheemrende boog, die van duizend lichtstofjes zou glanzen. Nu stoeide en gleed zij met schreden, heel breed, langs de planken, met gracielijk wiegen. Bij snarengeluid sloeg zij de armen uit - Kerub, reê om ten hemel te vliegen. Zwenkend dan weer, liet zij óp en neer als een zee haren mantel golven; en deinende scheen zij een Tooversireen, half in bloedroode baren bedolven. [pagina 72] [p. 72] Wippend óm en óm, leek ze een groote blom - lelie, rood als vuurroode koralen!... Dán vielen weer traag de plooien omlaag als een ruischende regen van stralen... Vorige Volgende