Iris(1894)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] VI. Carmen, La Gitana 'k Ruik den rook van sigaretten... 'k Hoor 't geklapper van kastanjetten... Hoog in de handen het tamboerijn, de tanden scheemrend door 't karmozijn der zinnelijk lachende lippen; op de heupen wiegend van rechts naar links, zwirrelend, vliegend hups en flinks op der toontjes berozigde tippen; - uit het keurs, bloedrood, met sekwienen behangen woelt de borst zich bloot, blank en roos als heur wangen; - rondom de oogen, zwart en demonisch schoon, zijn de wimpers bestreken met antimoon; onder 't roodzijden rokje, met goud doorweven, roosknietjes, rustloos aan 't wippen en zweven; met een roos in haar lokken, zwart als roet, en een roodere nog in haar mond van bloed; - ‘Olé!’ hoe zij gloeien, die wangen, die wangen, ‘Olé!’ hoe die lippen trillen van verlangen, ‘Olé! olé!’ hoe dat oog mij beglanst...! - Op uw hoede, gij knapen! 't Is Carmen, die danst! Vorige Volgende