| |
| |
| |
| |
Na den wijnoogst
Als nu, bij 't avondgloren, de dienaars,
trouw om hunn' meesters vergaard, na het voedzaam
maal, zich in vrooliken kout, in het grasperk
hadden gestrekt, op een bedde van bloemen,
richtte Atalante, der maagden de schoonste,
't woord tot Philetas, haren beminde:
‘Heeft dan mijn lief de belofte vergeten,
die hij mij deed, waar ik stond bij de perskuip,
drukkend het kralende vocht uit de trossen?
Had hij zijn' wang niet met bessen geroodverfd? -
“Schoonste,” zoo vleide hij sluw, “ik en durf mij
nergens met deze, mijn' tronie, vertoonen....
Kus mij toch even dat rood van het aanzicht!
Vast, Aphrodite beloont het, dat 's zeker!
Loopt dan de wijnoogst weder ten einde eens,
dans ik, des avonds, voor u en de makkers...”’ -
‘Lieg ik, Philetas? Spreek, is het waarheid?
Hoe ik uw' bede verhoorde, dat weet zelfs
Daphnis, die ons bij het kussen verraste.
| |
| |
De oogsttijd eindt nu... Kaal is de wijnberg...
Neemt gij mij euvel, dat ik om mijn loon vraag?’ -
Allen beaamden dit woord. - Van zijn' rustplaats
richtte de jong'ling zich op: met een' klucht'ge
buiging trad hij vóor de geliefde, en
sprak de gevleugelde woorden: ‘Uw eisch is
billik; en, waar hij het niet, toch verhoorde ik
blijde 't aanzoek, dat zoo snedig een tongsken
even mij stuurde. Ja, Daphnis, gij zegt het,
was bij dien regen van zoentjes aanwezig...
Toen gij mij losliet, ging ik met hem een
goed eind weegs door den wijngaard. Daphnis,
is het niet waar, dat mijn' wang was gezwollen?
Riedt gij, in ernst, niet een' arts te bezoeken,
duchtend terecht, dat er dolheid op volgde?
Doch, om het even: het woord, dat ik wegschonk,
houd ik. Den dans, dien 'k beloofde, ik dans hem!’ -
Handengeklap en gejubel van stemmen
flakkerde in trillers omhoog naar de lucht, die
heinde en ver, als met rozen bezaaid scheen.
Steviger snoerde de knaap nu zijn schoeisel,
schikte zijn kleed in den gordel, en trad tot
dicht bij de tuinpoort, juist, wen in 't Oosten
't maantje de zilveren horens omhoog stak.
| |
| |
sneed hij, zoo scheen het,
zachtjes haar 't hoofd deed
Toov'rend was de aanblik,
| |
| |
|
|