Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Kleopatra Den gevierden Meester Lourens Alma Tadema, naar zijne eigen, heerlike schepping Helblauw spant zich de trans over den kalmen Nyl. Zongoud smelt met de blankschuimende baren saam. Tempels heffen hunn' zuilen rijk bemaald, in de vest, omhoog. Traag, - melodisch gewiegd op het azuren kil, koninklik als een' zwaan, wen zij den slanken hals sierlik plooiend, de trotsche veeren struift, en het meer doorklieft, - zóo naakt, scheppend in 't nat kabb'lenden kring op kring, 't vorst'lik schip, en verwekt juub'lende kreten van 't peplumdragende volk, dat samenstroomde op den oeverkant. Blaarfestoen en gebloemt', rozen, acanthenloof draagt troonhemel en mast; schachten van 't zuiverst goud sieren zuil en pilaren, franjes wapp'ren om 't koepeldak. [pagina 169] [p. 169] Daar rust, strekkend haar slank lijf op der kussens dons, - 't droomziek oog, dat van weelde onder de wimpers gloeit, doelloos starend in 't ruim - het jongst en schoonst Ptolemaïenkind. Kleurrijk hout en ivoor tooien heur' rustbank; goud- draad siert kussens en kleed; - toov'rend van schoonheid is 't meisjespaar, die geknield, de Macht'ge groeten bij cytherklank; 't lotusbloempje verhoogt 't git van hunn' lokken, 't malsch borstvleesch deint, in het kleed - blank-alabasten vaas - op en neer, en de rooz'ge beenen blozen door 't sluierjurk. Wie - wie steekt naar de kroon 't godd'lik vorstinnenbeeld? Halfdoorschijnende stof dekke, met lichte tint, sneeuwen borsten en hals - zij floerst, maar bergt haar' gestalte niet! Toov'rend rondt zich haar' heup; blanker een' arm had nooit Zeus' blankarmige ga; fijner besneden kin, neus, en blozender wang, had Hawthor nimmer, de mingodes. 't Havikvormig djadeem siert, met een' band van goud mild neergollevend haar, dat tot den gordel daalt; zorgloos knelt zij in hand den dubb'len schepter der heerschappij.... [pagina 170] [p. 170] - Ziet! Juist naast de galei naakt, op eenvoud'ge boot, plechtvol zwijgend en 't oog nat van bewondering, langzaam Romes gezant, hij, ziel der machtige Driemanschap. Zeil neer! Riemen omhoog, roeiers! tot huldeblijk! - Eerbied op het gelaat, rijst de Romein, en groet hoff'lik lachend en buigend, 't zinbetooverend vrouwenbeeld! De eind'loosstrekkende Nyl trilt bij der zonne kus... Zóo Antonius, wiens blik in 't vorstinnenoog, diep, uit blauwenden mere, star der liefde, u verschijnen ziet! November, 1882. Vorige Volgende