Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 163] [p. 163] Europe Mijnen lieven vriende, dichter H. Flemmich Traag verscheen aan de kim 't stralend gelaat der zon. 't Zwabberkoeltje bewoog ruischend het palmenloof. Vroolik loeide, op de groente, 't vee den flonk'renden morgend toe. Lief'likst uur van den dag! Bals'mende frischheid, die 't hert des menschen met vreê, weelde en geneuchte vult, lokt gij, heden, Agenors maagd'lik kind naar de weiden niet? Eind'lik naakt zij: - een' schaar maagden omringt haar. Los over 't schouderalbast wieg'len haar' lokken. Traag rept zij 't rozige voetje over 't pad, dat van nachtdauw glimt. Eensklaps - klom hij uit zee? rees hij van uit den grond? - 't machtig hoofd in de lucht heffend, verschijnt vóor haar, ver van de oov'rige kudde, 't oog in vlammen, een reuzenstier. [pagina 164] [p. 164] Vlek'loos blank is zijn' huid. Kort, maar als goud zoo bruin, 't hoornenpaar; in den nek glimmen de kwabben; breed wiewaagt, tegen de schoft, de kossem neder, tot op den grond. Lust en vrees tegelijk, wondere vrees en lust! voelde Europee in 't hert rijzen; met schuw gebaar greep zij, sidderend schier, de hand der maagd, die het liefst haar was. Nu treedt, kwisp'lend, de stier nader. Den trotschen kop buigt hij, need'rig, ten grond. De oogen, nog straks vol bloed, schieten vriend'like stralen... Dra verstout zich het vorstenkind. Tijmmoes houdt zij hem vóor, 't geurigste weigebloemt. Schuchter laat zij de hand glijden langs nek en dij. Zalig huiverend voelt zij, hoe zijn' tong langs hare armen glipt. Nog wordt makker de stier; tramp'lend van weelde en min kruilt hij, teer als een' duif, vlijt zich in 't gras vóor haar. Arg'loos waagt zich de schoone op den machtigen rug des diers. Langzaam rijst het. Hoe fier maakt hem die zoete vracht! Speelziek huppelt het rond; voelt om zijn' breeden nek twee blanke armen zich knellen, dan een' mond, die de vacht hem kust. [pagina 165] [p. 165] Voorwaart strekt nu de rid. Achter de maged golft rijkversierd het gewaad. Verder en verder steeds ziet zij hare gespeelkens, dicht en dichter het strand der zee.... - Sluit vrij, thans, dat de zee wild om uw' schaker bruist, sluit vrij, trillend van angst, 't oog, dat in tranen baadt. Ziet! Ginds purpert het eiland, waar een god u tot minnaar wordt. Vorige Volgende