Het bad
Aan Willem Linnig Jr.
Druppel voor druppel, uit kunstig besneden
goudkraan, zijpelt het water, en spattelt,
wekkend een helder geklank, in 't metalen
treedt, plechtstatig, in ruischenden kleede,
Lude badwaarts. Kostelik pelswerk
maakt, waar zij treedt, haar' de marmeren trappen
donzig en warm; op haar' schreden dragen
slaven, in vazen, versterkende balsems...
Minn'lik groet zij 't gevolg, en de deur valt
traagzaam dicht, wen de dieners verdwijnen:
twee slavinnen verzellen de schoone...
Zal ik, verborgen is 't schaduwrijke
palmboomloof, waar geen oog mij bemerkt, door
't kruisraam wagen mijn' gloeiende blikken?
- Zonne, gij trouwe bespiedster der schoonheid,
doet het mij voor, en ik volg uw voorbeeld.
| |
Druppel voor druppel, uit kunstig besneden
goudkraan, zijpelt het water, en spattelt,
wekkend een helder geklank, in 't metalen
mantel en purperen kleed, en onthult mij,
Kupris, in mensch'like vormen, uw beeld! - Hoe
lief'lik buigt zij het hoofdjen, en rukt het
rosgoud haar uit den band! Van haar' heupen
lost, met voorzichtigen vinger, de maagd, der
Chariten rijk'lik gestikten sluier.
Tio tio trioto tio tobrix!
Plots, uit de boomkruin, waar ik op loer zit,
fladdert, met schaat'rend geschuifel, een vogel
opwaart, en raakt met zijn' vlerken het kruisraam.
Onvrijwillig verschrikt zij: haar' roze
hand glijdt schichtig omlaag; op haar' wangen
spreidt zich een vluchtige blos, en terwijl de
maagden haar' lokken met geuren bals'men,
slaat zij, in wond're gepeinzen, het oog neer...
Druppel voor druppel, uit kunstig besneden
goudkraan, zijpelt het water, en spattelt,
wekkend een helder geklank, in 't metalen
bekken, nog immer, uiteen... - Langs der wanden
Parosmarmer verspreiden der zonne
stralen hunn' blindenden glans, en in 't loover
| |