Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 157] [p. 157] Atlas Buk niet moed'loos, o Reus, onder der goden roê; buk niet, mak als een' vrouw, 't mannelik denkershoofd. Atlas, duurt zij ook eeuwen, tijd'lik slechts is hunn' zegepraal. Tijd'lik slechts is uw' straf. Drukke de Olumpos vrij, duizend waerelden zwaar, u op den marm'ren nek: staal uw' knieën; geen laffe vrees doorsiddere uw ruggebeen. Atlas, zeker, schoon traag, nadert het uur der wraak. Overvloedig als nooit rijst dan in u de kracht. Statig zie ik u opstaan; dreigend stijgt gij de bergen op. 't Rijk heeft uit van de goôn. Over uw hoofd heen tilt gij almachtig de spheer: tusschen uw' vingerdruk breekt aan scherven de Olumpos, breekt, een' pop, in de hand eens kinds! Heil u! wijd door het ruim gooit gij de brokken; luid klinkt uw' stem langs de zee: ‘Thans zij den Mensch de beurt! Zeus, uw bliksem is speelgoed... Godsdienst, goden, wat zijt gij? - Rook!’ Vorige Volgende