Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 148] [p. 148] Nagalm O! Welk een nacht! Geen tweede nog smaakte een mensch zoo godd'lik schoon... Hoe alles toch rust en zwijgt... Wat toch gebeurt? - Mij dunkt, ik hoor der slapende bloemekens ademhaling.... Weerstaat gij thans? - Zij mijn'! Ben ik de uwe niet? Ruk los dier zwarte lokken fluweelen pracht! Geen kleederdos verberge langer 't zwoegend ivoor van uw' volle boezems! Hoor! Voog'lenzang suist lokkend de loovers door - 't nachtkoeltje zoent, zoelaad'mend, uw' lippen warm. - Ons beidt het malsche mos - ik prang u plettend op 't herte met stalen arrem. Waar vrouw en man, wegsmeltend in minnenslust, ziel mengt in ziel, éen wordend in hemeldrift, daar smoort, haar' nietigheid bewust, de Stof, in hare aders, den pols des levens. Vorige Volgende