Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] XV Referein van achten Herinnert ge u? - 't Was Zomer. Ongemeten, éen schomm'lend meer van reuzenruikers, kransen, lag daar uw park, zijn' duizend bloemtapeeten vol wellust baak'rend in het zonneglanzen. De boomen trotsten schier de hemeltransen! De hagen vormden ondoordringb're wanden. Blauwmerels floten; eekhoorns zag me' er dansen, en al de blaad'ren klapten in de handen! Gij zoudt een tuiltje garen. Doch, wát kiezen? Hier bengelden der fuchsia's bonte klokken; daar wiegewaagden blankgestreepte biezen; ginds viel de meisneeuw neer in blanke vlokken; nog verder, zedig aan ons oog onttrokken, penséeën, roodfluweel met gele randen; toch scheen de roos u 't machtigst aan te lokken - en al de blaad'ren klapten in de handen! Nu was 't aan gang. Met lustig ruikerzwaaien liept gij mij vóor. Ik zag, op uwe schreden, pioenen hunne zijden blaarkens zaaien, als smeekten zij door u te zijn vertreden. De slingerplanten vlochten, om uw' leden, [pagina 114] [p. 114] als in omarming, hunne prachtguirlanden! De christusoogen hebben u aanbeden - en al de blaad'ren klapten in de handen! Gij liept nog sneller. Onder geur'ge welven van dahlia's en lelies, ongebogen, - gij heette 't plekje: ‘Paradijs der Elven’ - verdweent gij voor een' wijl slechts uit mijne oogen. Ik hoorde een' val! - Ik beefde, en toegevlogen, zie ik vóor mij - wie zou niet watertanden! - miljoenen bessen rijpen, kerven, drogen - en al de blaad'ren klapten in de handen! Te midden van 't rijp ooft waart gij gevallen... Ik snel tot u: ik recht u op... Vergeten is al dat ooft! In mij, óm mij weerschallen, bedwelmend, overweld'gend, wilde kreten. 't Was, of 't gebloemt, éene enk'le reuzenketen, mij medesleepte in woeste sarabanden... Heel de aerde zong: ‘Wie mint, zal zalig heeten!’ - En al de blaad'ren klapten in de handen! Princes! Er is een plekjen, op deze aerde, waarbij geen Paradijs het haalt in waerde. Daar schonkt gij mij, bij 't Juli-zonnebranden, den zoetsten kus, die ooit twee monden paarde, - en al de blaad'ren klapten in de handen! Vorige Volgende