Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] IV In uwen tuin Rozen, tulpen, krokusbloemen geurden zoet, in uwen tuin! Twijgen, bladen, alles baadde in licht en gloed, in uwen tuin. 't Kruikjen in de blanke handen, liet gij frissche waterstralen borr'len, op wat dorrend neerboog vóor uw' voet, in uwen tuin. Ik intusschen, zette een' vlinder achterna: in zigzagfladd'ren zweefde 't speelziek dier om rozen, rood als bloed, in uwen tuin. Op een' grond van gouden loofwerk droeg zijn wiekje vuurrobijnen; stijgend, dalend, maakte 't immer sneller spoed, in uwen tuin. Ei! Ik wou en zou het krijgen! Perken, bedden hupte ik over! - ‘Rustte 't slechts een' poos, ik bracht het fluks mijn' groet in uwen tuin!’ 't Was, of goede geesten 't hoorden!... Zie! daar streek de vlinder neder... 'k Nader... God! Hij wascht zijn kopken! Dat geeft moed... - In uwen tuin heerschte plots de grootste stilte. - Nauwliks aad'mend sloop ik voorwaarts... [pagina 58] [p. 58] Heil! daar houd ik hem! En 't klinkt nu: ‘Zoo is 't goed!’ in uwen tuin! - Streng stond uw gelaat, halfdroevig, toen ik u het diertje toonde... ‘Treedt gij zóo den overwinnaar te gemoet in uwen tuin?’ Smeekend, half berispend, spraakt gij: ‘Schenk het aan zijn' vrijheid weder...’ - ‘Staat dus,’ vroeg ik, ‘al wat ademt, in uw' hoed', in uwen tuin?’ - Gij: ‘Het zocht wellicht zijn gaaiken!... Zou de vlinder ook niet minnen?’ - Diep trof die eenvoudige uitroep mijn gemoed, in uwen tuin. 'k Liet het diertje los: daar steeg het, als een vlokje gouds, de ruimte in... Gij... omhelsdet d'armen zondaar tot zijn' boet... in uwen tuin! Vorige Volgende