Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] XIII Meinacht Toen ik, op eersten Meinacht, kransen vlechtend, haar' hut bereikte, trof ik, op haar' drempel, een' lummel, aan haar venster dorens hechtend. Geen woord ontviel mij. Bij zijne ooren bracht ik den afgewezen minnaar naar den vijver. ‘Houdt gij van baden? Tot uw' dienst,’ zoo lachte ik. Toen keerde ik stille naar heur' woning weder, Doch, eer ik half het venster had omvlochten, hield zij me in d'arm, mij kussend lang en teeder! Vorige Volgende