Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] III Wijnbessen Het gansch gezin was om den disch gezeten. Door 't venster drongen rozige avondglansen. - Volzalig uur, ik zal u nooit vergeten! Op 't zilverbord, schuil onder groene blâren, verrees een berg van overrijpe trossen: gij watertanddet enkel bij 't bestaren! Ik hoorde uw' vader luid zijn' wingerd loven, die, jaar op jaar, ontelb're vruchten dragend, het puikstuk heet der rijkbeplante hoven. Uw' moeder hield niet op de vrucht te prijzen: geen nectar haalde 't bij haar' muskadellen! - Ik zag alleen uw' rechter dalen, rijzen; ik zag u bes bij bes ten monde dragen... Het bloedrood sap bemaalde uw' fijne lippen: ik dacht aan kussen; dorst geen woordje wagen. [pagina 28] [p. 28] Doch, toen gij straks mij door den tuin verzelde', - zeg, weet gij nog, - hoe 'k u, bij 't rozenstruikje, in liefdegloed in beî mijne armen knelde? o 't Zoet der muskadel! Ik wilde 't smaken! Het woord der moeder ruischte mij in de ooren: mijn' lippen voelde ik van begeerte blaken. Nu kwam geen eind aan 't vurig kussennippen: al 't nectarzoet, in 't bessensap verborgen, dat smaakte ik, honderdvoudig, op uw' lippen! Vorige Volgende