Fladderende vlinders(1885)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] XII De voedster Aan Léon Abry Het Heerenkind, wiens koontjes nauwliks blozen, slaapt - vuistjes toe, op haren malschen schoot. Nog schijnt de hand de borst, die laving bood, en 't klamme tepelken te willen koozen. Een' kloeke vrouw! Een' tronie, gansch vol rozen, zwellende boezem, armen dik en bloot... - Het Heerenkind, wiens koontjes nauwliks blozen, slaapt, vuistjes toe, op haren malschen schoot! Den krop opzettend, kwast en pluimbos rood, gespoorde laers en spiegelgladde hozen, zoo lanterfanten, - of ze ook zuchtjes loozen! - twee Gidsen rond, beschouwend, zeer devoot, het Heerenkind, wiens koontjes nauwliks blozen? Vorige Volgende