I.
Mijn hart is dood! - Wie zal het begraven?
Wie zal het kisten? - Mijn hart is dood!
Vaak schroeide 't van dorst, en géen kwam 't laven;
de honger verteerde 't, géen schafte brood....
Mijn hart is dood! Wie zal het begraven?
Wie zal het kisten? - Mijn hart is dood.
Mijn hart is dood...! Men legge 't te rusten,
te rusten in 't eerste, beste graf.
Komt ál nu, mijn liefden, mijn jonge lusten,
komt allen nu nader en legt het af....
Mijn hart is dood...! Men legge 't te rusten,
te rusten in 't eerste, beste graf!
| |
Mijn hart is dood.... Komt allen nu samen,
mijn jonge liefden, een laatsten keer.
En noemt het éens nog met de oude namen,
en koost en vertroetelt het als weleer....
Mijn hart is dood.... Komt allen nu samen,
mijn jonge liefden, een laatsten keer.
Van alle de oudste, Gij, bruine blonde,
Gij eerste liefde en de reinste mee,
sluit Gij, zacht zoenend, zijn breede wonde,
zoen weg al 't kwaad, dat het éens U deê,
van alle de eerste, Gij, bruine blonde,
mijn oudste liefde en de beste mee.
Gij, donkre Fee, met uw zeediepe oogen,
Gij liefde van vuur met uw kussen van vlam,
raap Gij het lijk op, uit mededoogen,
draag Gij het mede als een arm dood lam,
Gij, donkre Fee, met uw zeediepe oogen,
Gij liefde van vuur met uw kussen van vlam.
En Gij, o slanke, Gij, ranke, blanke,
Gij schoonste en zoetste, die 't heeft bemind,
leg Gij het te slapen, - o 'k dank U, danke! -
| |
leg Gij het te slapen gelijk een kind....
o Gij, mijn slanke, mijn ranke, blanke,
leg Gij het slapen gelijk een kind.
Dek Gij het toe met cypressentwijgen
en strooi heel zachtjes er aarde op neer,
en keer dan huiswaart met plechtig zwijgen,
vergeet zijn graf, en keer nimmer weer....
Dek Gij het toe met cypressentwijgen,
en strooi, voor eeuwig, er aarde op neer.
|
|