Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 159] [p. 159] X. Toen Gij zijt heengegaan - dien nacht, o, 'k weet het nog als was 't van gister nauw, - lag over huis en straat de sneeuwen vacht, de wind blies rauw, heel fel en rauw. Geen woord, dat U weerhouden had wellicht, heb ik gezegd; 'k heb niets gedaan, dat U deed keeren; stom en stijf, met glad gezicht zag ik tot U en - liet U gaan! Doch, toen de straatdeur achter U in 't slot gevallen was met dof gerucht, toen ben ik opgeschrokken, angstig, schuw, en als een dwaas U nagevlucht. En 'k heb uw stap aanhoord, heel lang, wegdomlend in den sneeuw, die 't al bedekte, en plotsling neschten tranen mij de wang terwijl ik de armen naar U strekte. Vorige Volgende