Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] XXV. Dat was in Mei! De maan hield wacht op den stillen nacht, op den stillen nacht. In een nevel van zilver beurde het park zijn scheemrende lanen tot ark bij ark. Het haazlaarloover sneeuwde watten vlokken... Wij gingen stille... voet vóor voet... - Wat waart Gij schoon zoo! Sterrengloed kuste, om uw hoofd, de blonde lokken. En dicht bij den olm, op den vijverkant vatte ik uw hand, vatte ik uw hand. Ik zag U in de oogen zoo smachtend diep, alsof heel mijn ziel naar uw ziele riep, en eensklaps, eensklaps, eer ik zelf 't kon weren, hield ik U op mijn borst gelascht, sloot ik mijn lippen op de uwe vast, éen langen zoen, vol wild begeren. [pagina 51] [p. 51] En o die zoen, dien ik toen U nam, dat was een vlam, dat was een vlam, geen zoen, maar een laaiende tonge vier, schroeiend door 't vleesch tot in hart en nier - en nimmer, nimmermeer zou 'k dien vergeten. Dat was in Mei... De maan hield wacht in den stillen nacht, in den korten nacht... - Al 't heil van Eden heb ik toen bezeten. Vorige Volgende