Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] VIII. De armen van mijn verlangen strekken zich uit naar U; de stemmen van mijn verlangen klagen zoo luid naar U. Hoe hebt Gij in luttel stonden, veroverd mijn gansch bestaan! Onze zielen voel ik verbonden, om nimmer van een te gaan. Wat zijt Gij eerst nu gekomen? Wat kwaamt Gij eerst nu tot mij? Uwe beeltnis blonk hoog in mijn droomen... Wat kwaamt Gij eerst nu tot mij? En hoordet Gij mij niet smeeken, die in kommer en zorgen sliep, en kost Gij uw banden niet breken, wen ik avond en morgen U riep! [pagina 28] [p. 28] En nu Gij daar zit, vóor mijn oogen, en nu Gij daar leeft aan mijn zij, nu is 't mij - o hemelsche logen! als waart Gij sinds eeuwig bij mij. Ach! Hoe heb ik, zonder te sterven, U zoo lang kunnen derven, U? O ik weet het zoo goed: U te derven, ik zou het besterven nu... .............. De armen van mijn verlangen strekken zich uit naar U, de stemmen van mijn verlangen roepen zoo luid naar U... Vorige Volgende