Claribella(1893)–Pol de Mont– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] II. Slechts voelen kan ik, - niet verklaren wat dezen stond in mij geschiedt. Geen windje zwabbert; - langs de baren beweegt geen riet. Bladstil in 't slapend water hangen de wilgetakken, treurig, zwaar - toch zweeft een adem langs mijn wangen en streelt mijn haar. Als hoorde ik 't eigen harte kloppen, zóo eenzaam is 't... Toch lijkt het schier, als raken zachte vingertoppen mijn voorhoofd hier. Geen vogel kwedelt liefd'akkoorden, geen krekel sjirpt er wijd en zij. - Toch is 't, als spreekt vol zoete woorden, een stem tot mij. [pagina 8] [p. 8] Toch zweven - klankloos - gansche zinnen. vol wondre melodie in 't rond, zoo zoet, als zong van 't reinste minnen een feeënmond.... O Gij, wier geest op de avondluchten míjn geest omzweeft met zachten groet, hoe vér van U, ik hoor U zuchten, 'k weet wát Gij doet. 'k Weet dat Gij ergens zijt, ik luister als gingt Gij zeggen: ‘Kom, wees mijn!’ Uw oogen scheemren in het duister als sterrenschijn. O blijf gerust, blijf láng verdoken in 't zedig oord, waar geen U vindt: - ik heb deez' nacht met U gesproken en U bemind. En zie - zoo waar ik eenzaam kniele, en 't Noodlot dank voor Uw bestaan, - zie! elk gedacht van Uwe ziele heb ik verstaan! Vorige Volgende