De wereldoorlog
(1934)–Paul de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 233]
| |
Hoofdstuk VI.
| |
[pagina 235]
| |
Op het Westelijk Front.De Kaiserschlacht.Vermits de vredesonderhandelingen in 1917 niets opleverden, stond er niets op dan den strijd in 1918 voort te zetten. De Duitschers, wetend dat de Oostenrijkers, de Turken en de Bulgaren uitgeput waren en alleen nog stand hielden in de hoop op een Duitsche overwinning, hadden daarbij alle belang om door een uiterste krachtinspanning een spoedige beslissing af te dwingen. Te meer daar de blokkade Duitschland ongenadig uithongerde en de burgerlijke bevolking, nog slechter gevoed dan het leger, ontmoedigde. Ludendorff besloot dus met het voorjaar al de beschikbare Duitsche strijdmachten in het vuur te werpen. De Oostenrijkers toonden zich daarbij weinig geneigd om de Duitschers te helpen: zij stemden er alleen in toe 8 Duitsche legerafdeelingen op het Italiaansch front af te lossen en 46 zware batterijen af te staan. Voor de rest weigerde de Oostenrijksche stafoverste von Arz, die na de troonbestijging van Karel I Conrad von Hoetzendorff had opgevolgd, Oostenrijksch voetvolk naar het Fransch front te sturen, niet zonder ironie opmerkend ‘dat zijn minderwaardigheid aanzienlijk de broederlijke samenwerking der twee legers zou geschaad hebben’. In waarheid stonden Karel I en bijzonder keizerin Zita, die Fransch bloed in de aderen had, tegen het zenden van Oostenrijksche troepen naar Frankrijk onverzettelijk gekant. Zij beweerden, waarschijnlijk niet ten onrechte, dat hun niet-Duitsche onderdanen hoegenaamd niets voelden om hun bloed te gaan vergieten op het westelijk front. Nu dat Rusland uitgeschakeld en dat Italië door de ramp van Caporetto tijdelijk schaakmat gezet was, verkoos Oostenrijk-Hongarije even uit te blazen. | |
[pagina 236]
| |
Bij de Verbondenen vlotte het al niet veel beter, grootendeels door de schuld van den Amerikaanschen opperbevelhebber Persching, die een traagdenkend koppigaard was. Van in November 1917, na de ineenstorting van het Russisch front en Caporetto, hadden Pétain en Clémenceau aldus Amerika gewaarschuwd: ‘Wij hebben 2,600,000 Fransche soldaten verloren, gedood, buiten strijd of gevangen. Wij houden een front van 500 kilometer met 1,100,000 strijders en de Engelschen 150 kilometer met 1,200,000 man. Het Duitsch front wordt gehouden door ongeveer hetzelfde aantal troepen, maar wij kennen den omvang van hunne reserves in manschappen niet op het Russisch front.’ Derhalve drong Pétain aan, dat de Amerikanen een miljoen man zouden sturen tegen het begin van 1918 en daarna nog een ander miljoen om het eerste te vervangen. Er bestond hoofdzakelijk behoefte aan manschappen. Doch Pershing, die een groot zelfstandig Amerikaansch leger onder zijn bevel wilde oprichten, benuttigde aanvankelijk schier de helft van de beschikbare scheepsruimte om materiaal en hulpdiensten te vervoeren. Niettemin bevonden zich in Juli 1918 een miljoen Amerikanen in Frankrijk; in Juni landden er 278,664, in Juli 360,000. Feitelijk kwamen die versterkingen grootendeels te laat: het Amerikaansch leger zou maar één zelfstandige krijgsverrichting van eenigen omvang uitvoeren: de verovering van den uitsprong van St-Mihiel. Doch verschillende Amerikaansche legerafdeelingen werden ingeschakeld tusschen de Fransche legers en bewezen werkelijke diensten. Inmiddels, in afwachting dat de Amerikaansche versterkingen opdaagden en strijdvaardig werden, besloten de Verbondenen zich defensief te houden. Zij hadden daartoe alle belang: Amerika en Engeland vervaardigden met de massa krijgsmateriaal en bijzonder tanks, terwijl anderzijds, dank aan de Amerikanen, de reserves in manschappen steeds aangroeiden. De Duitschers hadden integendeel met het begin van 1918 het hoogtepunt van hunne militaire macht bereikt. Zelfs de piepjonge klas van 1900 werd al gedrild, en de voor- | |
[pagina 237]
| |
uitzichten waren dat de getalsterkte van het Duitsch leger gaandeweg zou slinken. Voor Duitschland kwam het er dus op aan van zijn tijdelijke overmacht in het begin van 1918 gebruik te maken om kort en goed een beslissenden slag te slaan. Hoe stonden de machtsverhoudingen werkelijk met het ingaan van het laatste oorlogsjaar, op den vooravond van de Kaiserschlacht? In Maart 1918 had Duitschland veertig legerafdeelingen uit Rusland naar Frankrijk overgebracht. Daarnaast had het uit de legers die voort het Russisch en Rumeensch front bleven bewaken, de beste en jeugdigste soldaten getrokken om er zijn eenheden op het Fransch front mede te versterken. Alles samen telde het Duitsch veldleger in Frankrijk, in het voorjaar van 1918, 3,500,000 strijders. Daarop waren er 56 keurafdeelingen, speciaal uitgerust en getraind, die de doorbraak moesten verzekeren. Gedurende heel den winter 1917-1918 werd er onverdroten geoefend. ‘De troepen waren gewapend en uitgerust zooals nooit te voren. Zij ontvingen een groot aantal zware en lichte mitrailleuses, handgranaten en geweergranaten, mijnenwerpers en begeleidingsgeschut bestemd om de bataljons of de regimenten te volgen. Men stelde te hunner beschikking een voorheen ongekende hoeveelheid vliegtuigen en artilleriestukken: men berekende dat er 100 stukken noodig waren per kilometer. Een korte doch geweldige voorbereiding moest den stormloop voorafgaan. De vijandelijke artillerie moest verlamd worden door de gasobussen, het voetvolk in zijne schuilschansen gehouden worden door het geschut en de mijnenwerpers. Het Duitsch voetvolk moest stap voor stap oprukken, volgens een op voorhand berekend plan, onder de bescherming van een beweeglijk spervuur dat langzaam maar zeker voorafging. Dit spervuur, soort van voorwacht van projectielen, moest den weg banen voor dezen die volgden.’ (Schnitzler.) Het eenige waar het Duitsch leger te kort aan had, was eten. Maar aanvankelijk hinderde dit weinig, omdat de soldaten voelden dat hun, zooals in 1914, een nieuwe reuzenkans | |
[pagina 238]
| |
geboden werd. De Duitschers beschikten inderdaad, op den vooravond van het offensief, over 192 legerafdeelingen tegen 185 voor de Verbondenen. Men ziet dus, dat deze sedert den herfst, hunne gelederen zooveel mogelijk versterkt hadden. Maar niettemin hadden zii minder troepen in het veld dan de Duitschers, al beschikten zij ook over meer reserves; het toestroomen van die reserves zou ten andere, in den loop van den zomer, de tij doen keeren. In afwachting hadden de Verbondenen nog een hachelijken stond door te bijten. Zij vroegen zich dan ook af: tegen wie zal de eerste groote slag losgaan? Tegen de Engelschen of tegen de Franschen? De Duitschers lieten naturlijk niets van hunne inrichten los, en troffen hunne voorbereidingen in het grootste geheim. Wij zullen verder zien hoe een louter toeval het Engelsch Intelligence Service een zeer kostelijke vingerwijzing aan de hand deed, en hoe de Verbondenen ingelicht werden dat de Engelschen meer dan waarschijnlijk den eersten slag zouden af te weren krijgen. De Duitschers hadden het Engelsch leger gekozen, omdat zij dit eenerzijds als minder ervaren dan het Fransch beschouwden, en omdat zij anderzijds Engeland als hun taaisten tegenstander aanzagen en het gemakkelijker hoopten murw te krijgen, indien precies het Britsch leger verslagen werd. Zelfs het nakende gevaar vermocht de Verbondenen niet te bewegen om hun commando te éénigen. Pétain, Haig en Pershing voerden alle drie oppermachtig het bevel over hunne respectievelijke legers, en Foch, die destijds nog maar raadsman was van de Intergëallieerde Conferentie, drong te vergeefs aan op het samenstellen van een algemeene strategische reserve. De Duitschers waren aldus nog bevoordeeligd door de versnippering der vijandelijke strijdmachten. Als eerste inzet van hun overwinningsoffensief, van hun Kaiserschlacht, kozen zij de instamping van het Engelsch front van weerskanten van Saint-Quentin, tusschen Arras en La Fère, over den ontzaglijken afstand van 75 kilometer. Drie legers moesten dien aanvaal uitvoeren: rechts, het zeventiende | |
[pagina 239]
| |
leger onder Otto von Below, in het midden het tweede leger onder von der Marwitz, en links het achttiende leger onder von Hutier, alles samen een massa van 59 legerafdeelingen van allereerste gehalte. Onze lezers zullen zich wellicht herinneren hoe von Hutier zich op het Russisch front beroemd gemaakt had als specialist der doorbraken. Het was zijn naam die de Engelschen zijdelings inlichtte over wat hun te wachten stond. Wij lezen inderdaad in Service secret van generaal Sir George Ashton: ‘Zooals het natuurlijk was speurden de agenten der Entente in de Duitsche bladen bijzonder het oorlogsnieuws op, en met een speciale zorg werden de gewestelijke bladen gezift, die uit kleine localiteiten kwamen, alwaar men mocht veronderstellen dat de censuur minder waakzaam en streng was dan in de volkrijke centra wier persorganen ruim verspreid waren in den vreemde. Op zekeren morgen vielen de oogen van een agent der Verbondenen in een klein dagblad uit Baden op een brief aan den uitgever van dit blad gericht door de moeder van een jong vlieger, die als slachtoffer van zijn plicht gevallen was in den sector van het vijfde (Engelsch) leger. De arme vrouw, fier over de ruchtbaarheid die hare mededeeling genoot, haalde eveneens als referentie den brief aan die zij ontvangen had van een hooggeplaatst generaal, bevelhebber van het (Duitsch) leger in den sector van Saint-Quentin. De uitgever drukte, zonder erg, eveneens dien laatsten brief af. Hij droeg de handteekening van von Hutier. Nu, von Hutier, de voorbereider van de overwinning te Riga en elders, was nooit op het westelijk front verschenen. Het nieuws van zijne aankomst te Saint-Quentin - zoo stipt geheim gehouden als dit van de aankomst van Nelson te Cadix in October 1805 - bereikte weldra al over Zwitserland den bevelhebber van het vijfde (Engelsch) leger, en aldus groeiden zijne vermoedens tot zekerheid. Diensvolgens berichtte Cough den 3en Februari aan zijne generaals dat het orkaan waarschijnlijk binnen kort tegen hen zou losbreken.’ Het kan dus niet gezegd worden dat de Engelschen verrast | |
[pagina 240]
| |
werden wanneer de Duitschers den 21en Maart 1918, om 4 uur in den morgen, lossloegen: zij hadden integendeel al hunne voorzorgen getroffen om de bruggen op te blazen, in geval van nood, en om zoo weinig mogelijk volk in de vooruitgeschoven lijnen te laten. Maar zij beschikten, tusschen Oise en Scarpe, maar over het derde leger onder Byng en het vijfde onder Cough, alles samen 28 legerafdeelingen, waarop slechts drie afdeelingen voetvolk en drie afdeelingen ruiterij in reserve. Dat ze daarmede de 59 Duitsche keurafdeelingen niet konden stuiten is begrijpelijk genoeg. Gedurende vijf uren beschoten de Duitschers ongenadig de vijandelijke stellingen. Daarna rukte hun voetvolk vooruit onder de beschutting van het beweeglijk spervuur. Het leger Byng hield hardnekkig stand en week maar voet voor voet; het leger Cough, dat te doen had met de twee legers von der Marwitz en von Hutier, werd integendeel overrompeld en uit al zijne stellingen verdreven, zoodat von Hutier weldra in het blakke veld zat. Dit stoorde eenigszins de Duitsche plannen, vermits Ludendorff juist het tegenovergestelde voorzien had, namelijk dat de twee overige legers zouden doorbreken en dat von Hutier op gemak zou volgen om den flank der Duitsche legers te beschermen. Niettemin braken de Duitschers, na een dagenlangen strijd, ook ten slotte door de posities van het derde Britsch leger, en den 25en Maart scheidden alleen nog 30 kilometers hen van Amiens. Douglas Haig beschikte over geen versterkingen; Pétain, zelf voor een aanval beducht, loste begrijpelijkerwijze maar moeilijk zijn troepen; het waren niettegenstaande Fransche versterkingen die van af den 22en Maart de bres zochten te stoppen die zich tusschen de Engelsche en de Fransche legers gaandeweg uitbreidde, om den 25en Maart reeds een uitgestrektheid van 15 kilometer te bereiken! Den 25en Maart werd generaal, later maarschalk, Fayolle, belast met het bevel over de verbonden troepen in dien hoek; hij beschikte op dien dag over zes Fransche afdeelingen voetvolk en twee afdeelingen ruiterij; maar die troepen waren in allerijl in kamions geworpen, zonder geschut, zonder gerief, zonder | |
[pagina 241]
| |
staven. Den volgenden dag zetten zich nog acht Fransche afdeelingen in beweging, terwijl twee ruiterij-afdeelingen en talrijke vliegtuigen de bres van 15 kilometer tusschen de Fransche en de Britsche legers bewaakten. Sedert de Marneslag was de toestand zoo hachelijk niet meer geweest. Het was alsdan, op dien eigensten 26en Maart, op den historischen krijgsraad te Doullens gehouden, dat de Verbondenen aan Foch de taak opdroegen om ‘de actie der verbonden legers op het westelijk front te coördonneeren’, benoeming die rond half April zou opgevolgd worden door de aanstelling van Foch als generalissimo van al de verbonden strijdmachten op het westelijk en Italiaansch front. Wat men van Foch ook denke, hij bezat een gave die bijzonder op zulke kritieke oogenblikken van onschatbare waarde was: hij verloor nooit den moed en handelde. Niet zoodra had hij de leiding in handen, of hij stuurde nog twee Fransche legers, het derde onder generaal Humbert, en het eerste onder generaal Debeney, om den legergroep Fayolle te versterken; het Fransch front werd aldus met 100 kilometer verlengd, wat de Britten in zooverre ontlastte, en de verbinding tusschen de Fransche en de Britsche legers herstelde. Vanaf den 27en Maart begonnen de Duitschers dan ook zwaren tegenstand te ondervinden, en Amiens bleef hun ontzegd. Den 4en en den 5en April ondernamen zij nog een wanhopigen stormloop tegen die stad: maar Foch wierp gestadig nieuwe Fransche troepen in den strijd, en wist ten slotte den stortvloed in te dammen. De Duitschers hadden leelijk de Britsche legers toegetakeld, geweldig veel gevangenen en materiaal buit gemaakt, doch de groote doorbraak was mislukt. Het moet getuigd worden dat de Franschen hier de Britten gered hebben, zooals deze in 1916 de Franschen te Verdun ontzet hadden, door hun Somme-offensief. De tien dagen verbitterde strijd kostte de Franschen alleen 170,000 man, waarop 9,000 officieren. De Engelsche verliezen, waarvoor wij geen cijfers vonden, waren nog veel ontzaglijker, en de Duitsche waren natuurlijk ook niet gering. Dit was een van de bloedigste | |
[pagina 242]
| |
slachtingen uit den wereldoorlog: op een halve maand tijds werden voorzeker boven het half miljoen strijders gedood, gewond of gevangen genomen. Het was ook rond dien tijd dat de Duitschers van nabij Crépy, op meer dan 100 kilometer afstand, Parijs begonnen te beschieten met kanonnen van 210 mm. kaliber, die maar eventjes 120 kilometer ver droegen. Zij bereikten daarmede evenwel het zedelijk uitwerksel niet dat zij verhoopten. Wij hebben persoonlijk in den loop van 1918, door Parijs met ziekverlof trekkend, enkele van die obussen hooren vallen. Men hoorde ternauwernood in het gewoel der grootstad de doffe slagen, en niemand stoorde er zich aan - tenzij natuurlijk op de plaats waar de obussen vielen. Maar Parijs is zoo groot, dat zij werkelijk door de massa der bevolking op een smalende onverschilligheid onthaald werden. | |
Voortzetting der KaiserschlachtDoor hun eersten aanval hadden de Duitschers een diepen inham gegraven in het front der Verbondenen, zonder het evenwel voorgoed te kunnen instampen. Hindenburg-Ludendorff, het nuttelooze van hun pogingen in dien hoek inziend, besloten hun offensief meer noordelijk te verleggen. De Engelschen, op het zestigtal legerafdeelingen die zij in Frankrijk telden, hadden er reeds rond de vijftig moeten in het vuur werpen om den eersten aanval af te slaan. De Duitschers mochten dus rekenen dat zij maar een betrekkelijk zwakken weerstand zouden ontmoeten, wat dan kon opwegen tegen het feit dat zij zelf hun nieuw offensief zouden moeten ondernemen zonder hun keurafdeelingen die nog in de streek van Amiens zaten. Het waren hun 4e en 6e legers, respectievelijk aangevoerd door von Arnim en von Quast en te samen vijf en dertig legerafdeelingen sterk, die den 9 April lossloegen, tusschen La Bassée en Ieper, over een afstand van ongeveer veertig kilo- | |
[pagina 243]
| |
meter. Die tweede aanval was al merkelijk zwakker dan de eerste: de bereikte resultaten waren dan ook bijlange zoo beduidend niet. Ondanks het feit dat de Portugeesche troepen zich ten eenenmale hadden laten verrassen en overrompelen, wat een oogenblik het Britsch front in gevaar bracht, weken de Engelschen maar voet voor voet, iederen meter grond hardnekkig betwistend. Het duurde veertien dagen vooraleer de Duitschers den Kemmelberg bereikten en na een verwoed gevecht bemeesterden. Doch verder brachten zij het niet. Foch had weer eens inderhaast Fransche versterkingen gestuurd, tien afdeelingen voetvolk en drie ruiterij. Daarenboven lagen er nog vier Fransche afdeelingen in reserve achter het Britsch front; ook de havens van het Nauw van Kales, waar de Duitschers het met dit tweede offensief op gemunt hadden, bleven hun ontzegd. Zij hadden alleen een tweeden kleineren inham in het front der Verbondenen kunnen graven. Ons leger had gedurende de maand April het grootste gevaar geloopen en omzeggens gestadig gereed gestaan om in allerijl den aftocht te ondernemen. Het volstaat een blik op de kaart te werpen en zich van de ligging van den Kemmelberg te vergewissen, om te zien hoezeer de Duitschers onze verbindingen bedreigden. Onze soldaten hoorden en zagen van op ons front het kanon in hun rug. Van den Kemmelberg tot Duinkerken was de afstand ternauwernood zoo groot als van Diksmuide tot Duinkerken. Het is te zeggen dat wij het risico liepen afgesneden te worden, indien de Duitschers in de richting van het Nauw van Kales doorgebroken waren. In dit geval was er ons niets anders overgebleven dan de IJzerstellingen te ontruimen en tusschen de oprukkende Duitschers en de kust te zien door te glibberen; wat zoo'n aftocht, achtervolgd door een overmoedigen vijand die natuurlijk op zijn sprong zat, zou beteekend hebben is licht te raden! Tweemaal hadden de Duitschers hun offensief tegen de Britten dus zien spaak loopen wegens het ingrijpen van Fransche versterkingen. Hun doel bleef de vernietiging der Britsche legers, doch om daartoe te geraken besloten ze ditmaal | |
[pagina 244]
| |
hun derde offensief tegen de Franschen te ontketenen, om deze te verplichten hunne troepen van het Britsch front weg te halen. Het vergde evenwel eenigen tijd vooraleer Ludendorff zijn derde aanvalsleger kon samentrekken; hij moest namelijk een gedeelte van zijn keurafdeelingen uit den inham van Amiens weghalen om ze hooger op te verleggen, tusschen de Aisne en Champagne, alwaar hij voor de derde maal wilde van leer trekken. Foch bleef van zijn kant bij de pakken niet zitten: onmiddellijk na den mislukten stormloop tegen Amiens had hij reeds een tegenaanval willen ondernemen. Hij had daar moeten van afzien; de Duitschers waren hem inderdaad op één dag na te voor geweest met hun offensief in Vlaanderen. Spijts dien tegenslag ging hij evenwel onverstoorbaar voort met het voorbereiden van zijn tegenoffensief. Het is een historisch feit dat hij dit alleen kon omdat de oude heer Clemenceau hem door dik en dun dekte. Tot de interpelleerders die in het Parlement Foch beknibbelden en zijne afstelling eischten op grond van de twee nederlagen die de Verbondenen slag op slag geleden hadden, riep de Tijger: ‘Veldoversten offeren die zich jegens het vaderland verdienstelijk gemaakt hebben om de goedkeuring weg te dragen van lieden die overhaastig oordeelen, zou een lafheid zijn waartoe ik niet in staat ben. Verwacht ze van mij niet!’ Dit was even duidelijke als kranige taal; want iedereen ziet in dat Clemenceau met aldus Foch op zijn post te behouden een schromelijke verantwoordelijkheid op zich laadde. Had Foch gefaald en den oorlog verloren, het lijdt geen twijfel dat Clémenceau voor hem zou geboet hebben. Het was dan ook niet zonder reden dat de Tijger, wanneer Foch hem na den wapenstilstand dorst te beknibbelen, hooghartig grinnikte: ‘Waar zoudt zij tegenwoordig zitten, mijn arme maarschalk, indien ik mijne borst tusschen u en uwe rechters niet gesteld had? Ik ben wel verplicht u daar aan te herinneren, vermits die gedachte nooit bij u is opgekomen.’ Hier zouden wij een kleine persoonlijke parenthesis willen openen. Toen de Duitschers hun tweede offensief in Vlaan- | |
[pagina 245]
| |
deren ontketenden, lagen wij in het hospitaal van Hoogstade Juist omdat onze verbindingen bedreigd waren, werden in allerijl al de eenigszins vervoerbare gekwetsten ontruimd. Door die omstandigheid landden wij in April te Rouen aan, de voornaamste Britsche basis, en werden wij aldaar toevallig ooggetuige van het toestroomen der Britsche reserves. Dagin, dag-uit, werden troepen en materiaal ontscheept, gedurende heel den zomer. De Engelschen hadden inderdaad nog talrijke rekruten in hunne depots, en zij konden bovendien putten in de legers die hunne kusten, Ierland, Egypte, Indië en andere streken bewaakten. Al die beschikbare strijdmachten werden naar Frankrijk gestuurd om de verliezen door het veldleger geleden aan te vullen. Derwijze, terwijl Ludendorff de Franschen aanrandde om zijdelings de Britten te verzwakken, benuttigden deze de verpoozing om hunne legers herin te richten, bij zooverre dat zij opnieuw strijdvaardig stonden, nog vooraleer de Duitschers er konden aan denken ze ter derde male aan te vallen. Het is perfect ijdel achteraf over de krijgsverrichtingen te zaniken: wij laten buiten kijf of Ludendorff ja dan neen een fout beging met zijn greep tegen de Engelschen te lossen. Wat wij met deze parenthesis beoogen is te verklaren hoe het komt dat de Britten, na de davering die zij in de lente opliepen, in den zomer opnieuw sterk genoeg stonden om op hun beurt tot den aanval over te gaan. Wij loopen hier echter op de gebeurtenissen vooruit. Te voren moeten wij nog het verloop beschrijven van de twee groote offensieven die Ludendorff van eind Mei tot half-Juli tegen het Fransch front ondernam. Het eerste werd met groot succes bekroond, terwijl het tweede radicaal mislukte. | |
Einde der Kaiserschlacht.Met het doel de Franschen te dwingen hunne troepen van het Britsch front weg te trekken, besloten de Duitschers dus | |
[pagina 246]
| |
een derde offensief te ontketenen tegen de Fransche stellingen tusschen de Aisne en Champagne. Drie legers werden met die operatie belast; het 7e onder generaal von Böhm, het 1e onder generaal Fritz van Below, en het 18e onder von Hutier. Vermits hier een der sterkste sectors van heel het front moest ingebeukt worden, en namelijk het vermaarde bolwerk van het Chemin des Dames, troffen de Duitschers al de mogelijke voorzorgen opdat niets van hunne inzichten zou uitlekken. Hunne troepen marcheerden bij voorkeur 's nachts; en wanneer bij dag het een of het ander regiment door vijandelijke vliegers bespeurd werd, maakte het dadelijk rechtsomkeer om de Verbondenen te verschalken. Het moet gezegd worden dat Foch zich hier ten eenenmale liet verrassen; wanneer de Duitschers den 26 Mei om middernacht het vuur openden en met het krieken van den dag oprukten, ontmoetten zij vanwege de dungezaaide verdedigers maar een geringen tegenstand. Eenige geteisterde Engelsche legerafdeelingen, die men precies op dit als veilig beschouwd front gelegerd had om ze even te laten uitblazen, werden met gemak weggevaagd. Den 30 Mei bereikten de Duitschers ter tweede male de Marne, nabij Chateau-Thierry; op vier dagen hadden zij een vooruitgang van 55 kilometer geboekt, rond de zestig duizend krijgsgevangenen en een aanzienlijk materiaal buit gemaakt en drie rivieren overgestoken. Eerst alsdan zag Foch, die halsstarrig geweigerd had dien aanval als gevaarlijk te beschouwen, den ernst van den toestand in en begon hij met de macht versterkingen naar dien bedreigden hoek te sturen; zoodra de versche Fransche troepen op het slagveld verschenen werd de Duitsche vooruitgang gestremd, en weldra was ook dit derde offensief vastgeloopen. Clemenceau had zich eens te meer ontembaar getoond, en tot de lieden die begonnen te reppen van een tweede ontruiming van de hoofdstad had hij van uit het Parlement met klem geroepen: ‘Ik zal vechten voor Parijs, in Parijs, achter Parijs.’ En niemand vond het belachelijk vanwege dien grijsaard van schier tachtig jaar, dat hij dorst te ver- | |
[pagina 247]
| |
klaren: ‘IK zal vechten.’ Want iedereen, niet het minst de Duitschers, wist dat de Tijger werkelijk de ziel was van den Franschen weerstand. Hier zooals te voren bleef hij Foch met zijn gezag beschutten. De Duitschers hadden dus een nieuwen inham in het front der Verbondenen gegraven - en ze zaten er op hun gemak niet in, vermits zij maar over luttel wegen en één spoorbaan beschikten om hunne troepen te bevoorraden. Om in dien toestand te verhelpen ondernam het leger van von Hutier den 9 Juni een vierden grootscheepschen aanval in de richting van Compiègne: hij werd echter afgeslagen door het IIIe Fransch leger van generaal Humbert. Hier bleek dat de Duitsche troepen veel van hunne stootkracht hadden ingeboet en dat de Franschen anderzijds stilaan een nieuwe tactiek verzonnen hadden om de nieuwe Duitsche offensieve methode te verijdelen. Die tactiek bestond hier in, dat er maar weinig troepen in de eerste lijnen meer gelaten werden, en dat het gros zich buiten het bereik van het veldgeschut in versterkte stellingen gereed hield om op het gepaste oogenblik tot den tegenaanval over te gaan. De vooruitgeschoven elementen, wel voorzien met mitrailleuses en met licht geschut dat gemakkelijk kon achteruit getrokken worden, hadden als zending den eersten stormloop te stremmen, die dan verder door het onaangetaste gros moest afgeslagen worden. De Fransche legerleiding, door krijgsgevangenen en door vliegersverkenningen ingelicht, had de zekerheid verworven dat de aanstaande en vijfde Duitsche doorbraakaanval weer eens in Champagne, en wel namelijk rondom Reims moest verwacht worden. Het 4e Fransche leger onder generaal Gouraud en het 5e onder generaal Berthelot werden belast met het afweren van den eigenlijken aanval, terwijl de legergroep Fayolle, bestaande uit het 6e leger onder Degoutte en het 10e onder Mangin, zich meer westelijk, in de streek van Villers-Coterets moest gereed maken voor een tegen-offensief. Den 15 Juli, om middernacht, openden de Duitsche batterijen het vuur. Doch reeds den dag te voren waren de Fran- | |
[pagina 248]
| |
schen met een heftige beschieting begonnen, wat er voldoende op duidde dat zij op hunne hoede waren. Ditmaal konden de Duitschers op het uitwerksel der verrassing niet rekenen. Wanneer zij, den 15 Juli, met het eerste morgengloren oprukten, boorden zij tamelijk gemakkelijk doorheen de dunbezette eerste stellingen; maar schier nergens konden zij de tweede positie, waarachter het gros verschanst zat, ernstig aantasten. Den 16 Juli gaf Ludendorff, inziend dat zijn vijfde offensief totaal mislukt was, het bevel stop te zetten. Al de beschikbare troepen moesten in allerijl naar het Noorden vervoerd worden, alwaar hij te weeg was een nieuw offensief te ontketenen tegen de Britten. Doch ditmaal zou Foch hem te voor zijn. Het 7e Duitsch leger onder von Boehm had sedert verschillende dagen bericht dat het voor zijn front een ongemeen drukke bedrijvigheid waargenomen had, en dat volgens alle waarschijnlijkheid een aanval te duchten stond. Het had herhaaldelijk versterkingen gevraagd. Ludendorff had er weliswaar eenige verleend, maar hij had er bijgevoegd dat het 7e leger zich niet diende bezorgd te maken, vermits zijn offensieven in de streek van Reims en kort daarop in Vlaanderen, waar de samentrekking schier voltrokken was, de Franschen zouden dwingen hunne beschikbare troepen links of rechts ter versterking te sturen. Dit was echter gerekend zonder de koppigheid van Foch. Niet zoodra had deze ervaren dat het Duitsch offensief, in de richting van Reims, den 15en ingezet en den 16en stopgezet, mislukt was, of hij gaf aan den legergroep Fayolle het bevel tot den tegenaanval over te gaan in de streek van Villers-Coterets. 27 Fransche legerafdeelingen, 800 batterijen en een voorheen onbekend aantal tanks, van vijf tot zes honderd, sloegen den 18 Juli onverhoeds los. Die tanks waren onder de beschutting van een geweldig bombardement, dat het geronk der motors moest overstemmen, tot zeer dicht bij de Duitsche lijnen genaderd; een groot onweder vergezeld van slagregens had de Franschen in deze omstandigheid nog be- | |
[pagina 249]
| |
gunstigd. Wanneer die honderden tanks op de hielen gevolgd door het voetvolk, uit den dageraad plots opdoken, werden de Duitschers op hun beurt verrast en achteruit geworpen. Voor de eerste maal, sedert meer dan vier maand, hadden de Verbondenen het initiatief der krijgsverrichtingen heroverd. Zij zouden het niet meer loslaten: de Kaiserschlacht was ten einde en verloren. Thans zouden de Engelsche en de Amerikaansche reserves meer en meer haar gewicht in de weegschaal laten voelen. In de plaats van zelf nog te kunnen aanvallen in Vlaanderen om de Britten den genadeklop toe te brengen, kreeg Ludendorff den eenen aanval na den anderen af te slaan. | |
Tegenoffensief der Verbondenen.Wij hebben gezien hoe de forsige aanval door den legergroep Fayolle den 18 Juli uitgevoerd, het Duitsch offensief niet alleen tot staan bracht, doch voor de eerste maal sedert de lente het leger van Böhm tot den aftocht achter de Aisne noopte. Gedurende de volgende dagen bleef Fayolle voort aanvallen om de Duitschers bezig te houden, en den 8 Augustus sloegen de Verbondenen opnieuw los, tusschen Albert en Montdidier, met het IVe Britsche leger onder Rawlinson en met het eerste Fransch leger onder Debeney. Ludendorff heeft dien 8 Augustus een ‘dag van rouw voor de Duitsche wapenen’ geheten, en het loont derhalve de moeite even bij dien aanval stil te staan, die aan den oorlog zijn beslissende wending gaf. De Engelsche generaal Rawlinson mag hier, naast Foch die zijn plan eenigszins gewijzigd goedkeurde, zijn aandeel in die overwinning opeischen. Wij vertelden hoe de Britten de maanden Juni en Juli, gedurende dewelke zij betrekkelijk met rust gelaten werden, benuttigden om hunne strijdmachten herin te richten. Zoo kwam het dat Rawlinson aan een aanval kon denken. Hij oordeelde daarbij terecht dat het uitwerksel van zijn offensief te grooter | |
[pagina 250]
| |
zou zijn naarmate het den vijand zou verrassen, en trof de noodige voorzorgen opdat niets van zijne toebereidselen zou uitlekken. Zijn legerkorpsbevelhebbers werden maar den 21 Juli op de hoogte gebracht van zijne inzichten, zijn divisiegeneraals den 30 Juli, en de brigadegeneraals en de kolonels maar een paar dagen voor het offensief. De manschappen, wien het natuurlijk niet kon ontgaan dat er iets op til was, werden speciaal verzocht te zwijgen. De 160,000 kaarten die noodig waren voor den aanval werden uitgevoerd door een anderen staf dan deze van het IVe leger. ‘Gedurende de week die den aanval voorafging werden 290 speciale treinen (230 voor de versterkingen en 60 voor de reserve in ammunitie) in den sector van Amiens in gang gezet. Geen enkel konvooi werd gemachtigd bij dag in den sector van het IVe leger in oostelijke richting te rijden; vliegtuigen hingen gestadig in de lucht om te zien of er geen abnormale bewegingen plaats hadden achter de vijandelijke lijnen. Die bewaking werd volgehouden tot in den nacht van den 7 tot den 8 Augustus. De Canadeezen, bestemd om met de Australiërs een groote rol in het offensief te spelen, namen maar hun plaats in op het front om 2 uur 30 in den morgen, het aanvalsuur op 4 uur 20 bepaald zijnde. Gedurende de dagen te voren waren zij verre achter het front gehouden geworden, en de Duitschers vermoedden hoegenaamd niet dat zij zich in de nabijheid konden bevinden. (De Canadeezen waren aangekomen in de nacht van den 30 op den 31 Juli). De verkenningsofficieren werden verzocht zich alleen in zeer kleine groepjes op het terrein te begeven en aan de te zeer verspreide gewoonte te verzaken met te zichtbare kaarsen uit te pakken. Men verbood aan de nieuw-aangekomen versterkingsbatterijen regelingsbeschietingen te houden op de doelwitten uit den sector. De werkelijke samentrekking begon in de nacht van den 29 tot 30 Juli. Een duizental stukken geschut begonnen aan te komen en positie te nemen. Die arbeid werd aangevuld | |
[pagina 251]
| |
in de nacht van den 4 op den 5 Augustus door het inrichten van overvloedige ammunitiedepots, die in het onmiddellijke bereik lagen. Er waren 600 schoten per veldstuk, 400 voor de obusiers tot het kaliber van 8 duim. Zelfs de zware stukken van 12 duim ontvingen ieder 200 schoten. 456 tanks, waarop 96 kleine strijdwagens, werden in dien sector samengetrokken. De eerste waren aangeland in de nacht van den 31 Juli op den 1 Augustus, en met den dageraad van den 5 Augustus stonden zij paraat. Sommige waren op eigen kracht gekomen, andere per trein. Bijzondere moeilijkheden moesten overwonnen worden voor wat de ruiterijmassa's betreft. De ervaring had bewezen hoe noodlottig het was met het oog op de geheimhouding, paardenmassa's bij de waterpunten te legeren (hetzelfde geldt natuurlijk voor de paarden der artillerie). Men slaagde er in de aanwezigheid der ruiterij te verbergen met deze tot op het laatste oogenblik verre achteruit te houden, in den omtrek van Auxi-le-Château. Op het laatste oogenblik zetten al die ruiters zich in beweging en bevonden zich na drie nachtritten, in den nacht van den 6 tot den 7 Augustus ten westen van Amiens. Zij reden door de stad in de nacht van den 7 op den 8 Augustus en bevonden zich op hun strijdpost. in de open vlakte, den volgenden morgen op het gestelde uur.’ (Generaal sir George Ashton)Ga naar voetnoot(1). De Duitschers hadden verzuimd prikkeldraad te spannen, wat niet alleen het Britsch voetvolk moed gaf, doch wat ook Rawlinson op de ingeving bracht zijn ruiterij met volle geweld door de vijandelijke stellingen te jagen. Hij gaf haar als opdracht naar niets om te kijken onderweg; zich niet bezig te houden met de vijandelijke troepen of batterijen, doch recht door te rijden naar de Duitsche hoofdkwartieren die te voren zorgvuldig waren gerepereerd geworden. Die krijgslist werd met bijval bekroond: het hoofdkwartier van een der voornaamste Duitsche veldoversten werd overvallen. De staf vond nog juist den tijd inderhaast zijn archief stuk | |
[pagina 252]
| |
te scheuren en te vluchten. De Britten maakten eenige manden papiersnippers buit, en daaruit slaagden de Engelsche stafofficieren er achteraf in het plan van de vermaarde Hindenburgstelling te rapen! De aanval geschiedde weer eens zonder artillerievoorbereiding. Op 4 uur 20 begon de Engelsche artillerie almeteens de Duitsche batterijen te beschieten, die bijna totaal verlamd werden. Ter zelfdertijd rukte het voetvolk op achter meer dan 450 tanks, die den weg baanden. 11 Britsche legerafdeelingen (waarop 4 Canadeesche en 4 Australische) versterkt door 3 ruiterijafdeelingen en het 1e Fransch legerkorps, rukten op tegen het 2e Duitsch leger onder von der Marwitz, dat 15 legerafdeelingen sterk was. De Duitschers waren juist aan 't aflossen, toen de aanval losbrak: daardoor werd von der Marwitz van een gedeelte van zijn reserves beroofd, en moest Ludendorff gedurende de drie volgende dagen nog 12 andere legerafdeelingen ter versterking sturen. Alles samen wist Rawlinson, die zelf maar drie afdeelingen versterking meer ontvangen had, met 14 afdeelingen voetvolk en 3 ruiterij, 25 Duitsche afdeelingen te verslaan en er verschillende van te vernietigen. Dit was een gevoelige klop voor de Duitschers: zij hadden prins Rupprecht moeten berooven van 12 van de afdeelingen, waarmede hij van plan was in Vlaanderen de Engelschen aan te vallen. Het was uit met de offensieve kracht van het Duitsch leger; voortaan zou het alleen nog zoeken stand te houden. Rawlinson had weliswaar alleen dien uitslag niet bereikt. Naast het leger Debeney, dat hem geholpen had, ondernam ook het 3e Fransch leger onder generaal Humbert den 10 Augustus een machtigen aanval, kort daarop gevolgd door het 10e leger van Mangin, en de Britsche legers van Byng en Horn: rond half September waren de Duitschers teruggeworpen op hun posities van Maart 1918. Zij hadden daarbij naast schrikkelijk veel dooden en gewonden, meer dan 150,000 krijgsgevangenen verloren. De fut was er uit, de soldaten begrepen dat het groot overwinningsoffensief mis- | |
[pagina 253]
| |
lukt was. Wanneer de Amerikanen den 12 September den als oninneembaar beschouwden uitsprong van Saint-Mihiel bemeesterden en op eigen houtje 16,000 gevangenen maakten, werd het duidelijk dat de oorlog naar zijn einde toeging. | |
De Laatste Stormloop.Rond half September was het Duitsch leger dus teruggeworpen op de posities die het in Maart vol begeestering verlaten had. Het was ten eenenmale ontmoedigd. Het had schrikkelijk veel volk verloren gedurende een half jaar onafgebroken strijd, het had geen andere reserves meer dan de piepjonge klas 1900 en de genezen gekwetsten, het was ondervoed en ondermijnd door de revolutionnaire propaganda, het zag steeds nieuwe scharen vijanden en namelijk het frisch Amerikaansch miljoenenleger opdagen; in een woord het was op. Nog hield het stand omdat het zelfs met zijn gedunde legerafdeelingen volk genoeg had om de sinds 1916-1917 zorgvuldig voorbereide verdedigingslijnen, eerst de Siegfriedlijn en daarachter de Hindenburglijn te bezetten; doch het moest schier lijdelijk de vervaarlijke slagen afwachten, die de Verbondenen thans onafgebroken toebrachten. Van den 8 Oogst tot half September had Foch een reeks gedeeltelijke aanvallen ontketend om de Duitschers uit de inhammen te verdrijven, die zij in het front der Verbondenen gegraven hadden. Met het einde van September beval hij het algemeen offensief tegen het Duitsch front. Het Amerikaansch leger, aangemoedigd door zijn succes van Saint-Mihiel, sloeg den 26 September het eerst los in Argonne, met het versterkte 4e Fransch leger van Gouraud; deze aanval, geleid door Pétain, brak door de eerste Duitsche stellingen, doch werd na een vijftal dagen gestremd, grootendeels omdat de aflossingen en het vervoer in het dapper doch nog onervaren Amerikaansch leger in de war geloopen waren. Middelerwijl hadden de Verbondenen hooger op, onder | |
[pagina 254]
| |
de leiding van Douglas Haig, over een front van 65 kilometer en met de drie Britsche legers Horne, Byng, Rawlinson en het Fransch leger Debeney den stormloop tegen de gehuchte Siegfriedlijn begonnen, waarachter de Duitschers verschanst zaten. Met de eerste dagen van October braken de Verbondenen op verschillende plaatsen door die verdedigingslijn en begonnen de Duitschers hun aftocht naar de Hindenburglijn, hun laatste bolwerk. Daags na den inzet van dit offensief hadden de Verbondenen er nog een derde ontketend in Vlaanderen, onder het opperbevelhebberschap van Koning Albert, bijgestaan door den Franschen generaal Degoutte als stafoverste; het werd uitgevoerd, den 28 September en volgende dagen, door het Belgisch leger, het Britsch leger Plumer en het 6e Fransch leger. Onze soldaten noemen dit het eerste offensief, omdat dit het eerste was waar zij sedert 1914 aan deelnamen. Den 30 September zetten ook de Fransche legers Mangin en Berthelot zich nog in beweging in de streek der Aisne. Overal tegelijkertijd aangevallen - ook op het Italiaansch front, te Saloniki en in het Oosten, zooals wij later zullen zien - moesten de Duitschers zich op hunne tweede verdedigingslijn terug trekken. Er bleef Hindenburg niet anders over dan naar Berlijn te seinen dat er kost wat kost moest vrede gesloten worden, en gedurende heel de maand October werd er tusschen Duitschland en de Verbondenen reeds onderhandeld. Er verliep echter nog een ruime maand. vooraleer het de Duitschers duidelijk werd, dat zij zich op genade en ongenade moesten overgeven: eerst wanneer al hunne bondgenooten zwichtten en de omwenteling in het binnenland heerschte, besloten zij er zich toe. Aldus werden de Verbondenen genoopt den 22 October een tweede algemeen offensief in te luiden. Ditmaal was het de legergroep van Vlaanderen, onder Koning Albert, die het eerst van leer trok: onze piotten kennen dien veldslag als het tweede groot offensief, dat ons nog veel volk kostte, en dikwijls in bijzonder tragische omstandigheden. Aldus sneu- | |
[pagina 255]
| |
velde een onzer persoonlijke vrienden in het zicht van zijn dorp dat hij na meer dan vier jaar nog juist met zijn laatste blik terugzag! Van het front van Vlaanderen breidde het offensief zich geleidelijk uit naar het Oosten, en wanneer Duitschland eindelijk de vlag streek zat Castelnau in den Elzas, met een machtigen Fransch-Amerikaanschen legergroep gereed om naar den Rijn op te rukken en de legers die in België en Noord-Frankrijk nog vochten den aftocht af te snijden. Opmerkenswaard is hierbij dat de Britten tamelijk gemakkelijk de geruchte Hinderburglijn veroverden. Generaal Ashton, dien wij reeds meer dan eens aanhaalden, verstrekt daarvoor de verklaring. Onze lezers zullen zich herinneren hoe de ruiterij van den 8 Augustus een Duitsch hoofdkwartier overrompeld had en daar eenige manden stukgescheurde papieren had buitgemaakt. De Britten hadden uit die snippertjes papier stukje voor stukje de plannen van de Siegfrieden Hindenburgstellingen weten te voorschijn te halen: ‘De gescheurde papieren behelsden verklaringen van al de bijzonderheden der verdedigingswerken: er waren verslagen die de redenen opgaven waarvoor deze of gene plaats gekozen werd, welke de zwakke en de sterke punten waren voor de verdedigers. Er waren bijvoorbeeld gedetailleerde plannen die de juiste ligging opgaven van al de hoofdkwartieren, van de telephonische en telegraphische centralen, van de kantonnementen der verdedigingstroepen, van de gebetonneerde schansen voor de manschappen en van de diepe abri's, van het opgestelde geschut en de sectors die het moest bestrijken. Zij duidden ook nog de plaatsen aan voor de bevoorrading in ammunitie, de beschutte wegen langswaar de versterkingen moesten oprukken, de verplegingsposten en veldambulances, de draadlooze stations en misschien het gewichtigste van al, de positie der tunnels.’ Wij hebben verteld hoe de strijdmethoden in 1918 geworden waren: men zocht de aanvallen te ontduiken om ze dan door krachtige tegenaanvallen te fnuiken. Het was dus | |
[pagina 256]
| |
uiterst gewichtig voor de Verbondenen de ingangen en de uitgangen van de tunnels te kennen, die de Duitschers achter de Hindenburglijn gegraven hadden, en waarin zij vanzelfsprekend de keurtroepen zouden schuil houden, die op het gepaste oogenblik de tegenaanvallen zouden uitvoeren. De Britten, die ingangen en uitgangen kennend, namen ze onder hun spervuur. Aangezien de Britsche staf de plannen bezat van heel het Duitsch bolwerk, kon hij met zijne artillerie het Duitsch verdedigingsstelsel verlammen, zoodat het voetvolk maar op te rukken had om de afgezonderde verdedigers van de Hinderburglijn op hun nest te betrappen. Zoo kwam het dat de Britten op één nacht die oninneembare positie konden overrompelen, daarbij 36,500 gevangenen makend. Verdreven uit hunne laatste bolwerken, konden de Duitschers er niet meer aan denken in het open veld de aanrollende lawine te stuiten: om niet overrompeld en in de pan gehakt te worden, streek het Duitsch leger den 11 November de vlag. Hiermede was het monsterachtig bloedbad ten einde. Er blijft ons nu alleen nog te vertellen hoe de krijg op de overige fronten eindigde, opdat onze lezers ten minste een vluchtige kijk zouden gekregen hebben op den oorlog, die de laatste had moeten geweest zijn. |