| |
| |
| |
Het Einde op de Overige Fronten.
Het Front van Saloniki.
Eerst wanneer wij een bondig overzicht zullen gegeven hebben van de krijgsverrichtingen op de zoogezegde secondaire fronten zullen onze lezers zich rekenschap geven van den werkelijken omvang van den wereldoorlog: want ook elders dan op het Fransch en op het Russisch front werd er zeer hard gestreden door zeer groote legers, en dikwijls in uiterst lastige omstandigheden.
Wij hebben vroeger uitvoerig het tragisch avontuur van den aanval op de Dardanellen verhaald, en hoe de Verbondenen het onhoudbaar schiereiland van Gallipoli ten slotte nog zonder al te erge gevolgen konden ontruimen. Hiermede bevond Servië zich echter in een bijzonder hachelijken toestand: aangezien de Turken in Europa niet meer bedreigd waren, konden de Duitsch-Oostenrijkers al hunne beschikbare krachten samentrekken om Servië te verpletteren. Om dit land ter hulp te komen besloten de Verbondenen een leger te ontschepen te Saloniki, in het Noorden van Griekenland - dat een onzijdig land was.
Het loont de moeite het diplomatisch gehaspel op te rakelen, dat met het oprichten van het front van Saloniki gepaard ging. Koning Konstantijn van Griekenland bevond zich, van dynastisch standpunt, in een uiterst wondere positie: hijzelf was nauw verwant met de Romanoffs. Zijn vader Joris I, was de eigen broeder van de tzarin-moeder Maria Feodorovna en zijn moeder was de Russische groot-hertogin Olga Konstantinova, terwijl zijn vrouw, Sophia von Hohenzollern, de eigen zuster van Wilhelm II was. Zoowel Rusland als Duitschland beschermden Konstantijn. En de Engelsche
| |
| |
schrijver Compton Mackenzie werd laatst nog verplicht een boek uit den handel te trekken waarin hij onthulde hoe de Verbondenen gedurende den oorlog de hand gelegd hadden op een reeks uiterst compromittante documenten door koningin Sophia aan Wilhelm II gericht, en hoe die stukken op last van hoogerhand - men leze op het verzoek van het Engelsch Vorstenhuis - vernietigd of althans in den doofpot gehouden werden. Natuurlijk uit dynastische solidariteit: en dit een incidentje bewijst, hoe sterk Konstantijn persoonlijk stond.
Maar hij had te doen met een minister, die ook geen kat was om zonder handschoenen aan te pakken, de even schrandere als energieke Venizelos. En was Konstantijn met hart en ziel Duitschgezind, Venizelos was even uitgesproken Franschgezind. En terwijl de Koning in het geniep met Duitschland heulde, spande Venizelos openlijk met de Verbondenen samen.
Dit was niet alles. Griekenland was volgens een militair verdrag gehouden Servië bij te staan, in geval van oorlog met Turkije. Konstantijn beweerde evenwel dat dit verbond hem niet verplichtte tusschen te komen in een oorlog tusschen Servië en Duitschland-Oostenrijk-Bulgarije-Turkije. Hij mobiliseerde derhalve, doch hield zich verder afzijdig, wellicht met de bedoeling de kat uit den boom te kijken en op het gepaste oogenblik een slag tegen de Verbondenen te slaan.
Frankrijk stak hier echter een duchtige stok in het wiel. Zich beroepend op het Grieksch-Servisch verdrag, beweerde het als ‘beschermende mogendheid’ de verplichtingen jegens Servië te willen nakomen, die Griekenland verzuimd had: en derhalve verklaarde het zich gerechtigd een hulpleger te Saloniki, op Grieksch gebied, te ontschepen, wat het dan ook deed.
Konstantijn aanzag dit vanzelfsprekend met leede oogen.
Hij moest natuurlijk lust voelen om de ontschepende Verbondenen met zijn leger te overvallen en in zee te werpen: en hij kon dit. Maar de Britsche en Fransche dreadnoughts
| |
| |
trokken de wacht op langs de onverdedigde Grieksche kusten, die zij in een handomdraaien konden verwoesten. Zoo was Konstantijn verplicht zich met zijn leger koest te houden, wilde hij door de krijgsvloten der Verbondenen op zijn beurt niet getuchtigd worden.
Het was in die voorwaarden dat in 1915 de eerste strijdmachten der Verbondenen aan wal gezet werden. Engeland, dat zooveel volk mogelijk in Egypte wilde houden om dit land tegen een gebeurlijken Turkschen aanval te beschutten liet zich prangen om troepen te sturen: het leger van Saloniki kwam te laat om Servië te redden. Alles wat de Verbondenen vermochten was het gehavend overschotje van het Servisch leger op te vangen en naar het Grieksch eiland Korfoe over te brengen, alwaar het heringericht werd, terwijl het leger van Saloniki van den Winter 1915-1916 gebruik maakte om zich stevig te verschansen van den golf van Ornano tot Saloniki. Gedurende denzelfden tijd drongen de Oostenrijkers vooruit in Montenegro en in het Balkanisch schiereiland; Italië, dat zich tot nogtoe afzijdig gehouden had, wierp een leger van 100,000 man in Albanië. Van Vallona tot Saloniki hadden de Verbondenen aldus, in onzijdig grondgebied, een front opgeworpen, van waaruit zij zouden pogen op te rukken om Servië te heroveren en de Bulgaren te tuchtigen.
Doch deze bleven van hun kant niet werkeloos: den 16 Mei 1916 drong een Duitsch-Bulgaarsch leger op zijn beurt in het steeds onzijdig Griekenland binnen. Konstantijn liet het fort van Rupel en een beetje later, in September, de stad Cavalla met een heel Grieksch legerkorps aan de Bulgaren overleveren. Alsdan deed een nieuw personage zijne intrede op het tooneel, veel machtiger dan Konstantijn of Venizelos: de mysterieman van Europa, sir Basil Zaharof. Met zijn steun richtte Venizelos te Saloniki een voorloopige Grieksche regeering en een antikoningsgezind Grieksch leger op. Daarmede zagen de Verbondenen hun front tegen een mogelijken aanval in den rug vanwege Konstantijn beveiligd; maar in het zuidelijk gedeelte van het land, waar de Koning den
| |
| |
plak zwaaide, ging deze voort met de Verbondenen geniepig tegen te werken en onder meer met de Duitsche duikbooten te bevoorraden. Om paal en perk te stellen aan zijne ondernemingen, ontscheepten de Franschen den 30 November 1916 te Athene 2,500 marinesoldaten: zij werden evenwel in een hinderlaag gelokt, en afgemaakt.
Alsdan maakten de Verbondenen zich boos en richtten aan Konstantijn een ultimatum, hem gebiedend het Grieksch leger te demobiliseeren. Onder de bedreiging der dreadnoughts moest hij gehoorzamen.
Voorloopig behield hij nog zijn troon. Maar na de Russische Omwenteling, wanneer de Tzar er niet meer was om hem te beschermen, werd hij uitgenoodigd de plaats te ruimen. Zijn zoon Alexander volgde hem op. Venizelos werd eerste minister, en Griekenland brak met het Duitsch bondgenootschap de diplomatische betrekkingen af in Juni 1917. Griekenland schaarde zich eindelijk aan de zijde der Verbondenen, en zou daar dank aan den almachtigen sir Basil Zaharof na den Wapenstilstand mild voor beloond worden: het kreeg oorlof om zich op de kosten van den Zieken Man (Turkije), die men een beetje te vroeg dood waande, een koloniaal Rijk te veroveren in Klein-Azië. De Ghazi Kemal Pasja, heden nog dictator van Turkije, verpletterde echter de Grieksche legers in de vlakten van Anatolië en wierp ze met pak en zak in de zee. Sir Basil Zaharof verspeelde bij die ramp de miljarden die hij in de onderneming gestoken had en Konstantijn, die zich met hem verzoend had en opnieuw op den troon gestegen was, voor de tweede maal zijn kroon.
Wij hebben hiermede vluchtig het diplomatisch geharrewar geschetst rondom het front van Saloniki. Er zou nog een klein boekje te schrijven zijn, over het gehaspel onder de Verbondenen. Joffre, bijvoorbeeld, wijdt hoofdstukken en hoofdstukken aan de zaak Sarrail. Sarrail, die een bekwaam generaal was, doch tevens een man met zeer uitgesproken linksche overtuigingen. werd van het Fransch front als opperbevelhebber naar Saloniki verplaatst, precies om tusschen hem en
| |
| |
Joffre wrijvingen te vermijden. Hij had zijn voor- en tegenstanders in de regeering, hij hing op sommige oogenblikken van het ministerie van oorlog af en niet van de Fransche legerleiding, wat dan natuurlijk de eigenlijke krijgsverrichtingen niet vergemakkelijkte. De kwestie van Saloniki was niet uitsluitend een militaire kwestie, doch op sommige oogenblikken overwegend een politieke. Waren de Franschen verdeeld - er wordt beweerd dat Briand zich een tijdlang liet om den tuin leiden door een Grieksche prinses, en Poincaré bevestigt zulks in zijn Gedenkschriften, die ook uitvoerig het Grieksch imbroglio behandelen - de Verbondenen waren het niet minder. Kitchener stond lang tegen Saloniki gekant, en Italië speelde, zooals gewoonlijk, ‘cavalier seul’ in Albanië. Dit alles verklaart hoe de Verbondenen met zeer groote middelen feitelijk gedurende drie jaren weinig of geen potten braken op dit front.
Reeds in de lente van 1916 beschikte Sarrail over meer dan 300,000 man, Franschen, Engelschen en Serviërs, ongeacht het Italiaansch leger van Albanië. De Duitsche aanval op Verdun doemde hem tot onmacht: de Engelschen moesten de versterkingen uit Egypte die voor hem bestemd waren, naar Frankrijk sturen. In Augustus, wanneer Rumenië te velde trok, maakte Sarrail aanstalten om tot den aanval over te gaan; doch de Bulgaren waren hem voor. Zij veroverden Florina, aldus de verbinding met de Italiaansche strijdmachten in Albanië afsnijdend. De Verbondenen hadden den herfst noodig om de Bulgaren achteruit te werpen en hun ononderbroken front rond half November, door de verovering van Monastir, te herstellen. Maar intusschen was Rumenië verpletterd geworden en de winter daar. 1916 bracht ‘nichts neues’ op het front van Saloniki.
Evenmin 1917. Ofschoon Sarrail met de lente van 1917 over rond de zevenhonderdduizend man beschikte, bereikte hij met zijn offensief weinig of geen resultaten. De voornaamste reden van die tegenslagen schuilde wellicht in het feit dat het leger van Saloniki niet uitgerust was voor den spe- | |
| |
cialen oorlog die in die bergstreken moest gevoerd worden: het log mechanisme der legers van het westelijk front bleek aldaar ten eenenmale onaangepast aan de toestanden. Sarrail werd op het late van 1917 uit zijn commando ontheven, en vervangen door Guillaumat en later door Franchet d'Esperey, die aldaar zijn maarschalksstok verdiende.
De Bulgaren toonden zich al evenmin geneigd als de Oostenrijkers om in 1918 de Duitschers een handje toe te steken bij hun laatste offensief. Zij waren ver op, achtten hun oorlogsdoeleinden bereikt te hebben, zij verkozen gezapig te wachten tot zij de vruchten van de Duitsche overwinning op het Fransch front in hun hoek zouden plukken. Achter de passen van het Vardargebergte en de woestijnachtige hoogvlakte van de Moglena waanden zij zich practisch ongenaakbaar. De Turken. van hun kant, hadden de handen vol met de Britten in Klein-Azië, zoodat Mackensen, die het opperbevel voerde van Duitsche zijde op het front van Saloniki en die nochtans zijn sporen verdiend had in Rumenië, het initiatief moest overlaten aan Franchet d'Esperey, die een bekwaam veldheer was en over 600,000 man beschikte.
Van in Juni 1918, dadelijk na zijn aankomst, had Franchet aan Foch voorgesteld het Bulgaarsch bolwerk te bestormen. Wegens allerhande omstandigheden moest de onderneming uitgesteld worden tot den 14 September. Alsdan openden 600 lichte en zware stukken onverhoeds het vuur tegen de Bulgaarsche stellingen. Den 15 September rukten de Fransche afdeelingen op en sloegen een breede bres in het Bulgaarsch front: de Serviërs, die hun vaderland in het verschiet zagen, en die heel wat betere soldaten bleken te zijn dan de overroepen Bulgaren, stortten er zich in: op weinige dagen kraakte heel het Bulgaarsch front, en den 29 September gaf heel het XIe Duitsch-Bulgaarsch leger, 70,000 man sterk, zich over. Op denzelfden dag teekenden de Bulgaarsche gevolmachtigden, te Saloniki een wapenstilstandsverzoek: zij gaven zich feitelijk op genade en ongenade over.
Nu volgden de gebeurtenissen elkaar bliksemsnel op. Mac- | |
| |
kensen, die geen Bulgaar was, raapte de Duitsche regimenten samen en begon er den aftocht mede. Hij hoopte dat de Verbondenen langs de slechte en verwoeste wegen van Servië en Bulgarije niet vlug genoeg zouden kunnen opschieten om hem te verontrusten. Dat was zonder de Serviërs gerekend, die natuurlijk haastig waren om hun land te heroveren: den 7 October zaten zij al, voorafgegaan door een Fransche ruiterij-afdeeling, in Nish, den 8e bezette een Fransch korps Sofia, vier dagen na den troonafstand van tzar Ferdinand, den 20en, deden de Verbondenen hun intrede in Belgrado. Er stond Mackensen niets anders te doen dan naar Rumenië te wijken, dat nog bezet was. Maar terwijl de Engelschen onder generaal Milne naar Konstantinopel oprukten, stuurde Franchet d'Esperey twee Fransche legerafdeelingen naar Rumenië, om een Donaufront op te richten. De Rumenen haastten zich opnieuw de wapens op te nemen, en er bleef Mackensen niets anders over dan zijn troepen al over Hongarije per trein naar Duitschland te sturen.
Maar hier wachtte hem een onaangename verrassing: dit was in strijd met de beschikkingen van het wapenstilstandsverdrag met de Bulgaren gesloten, en de Verbondenen protesteerden. Oostenrijk-Hongarije had zich inmiddels ook overgegeven en de Hongaarsche dictator Karolyi liet den Duitschen veldmaarschalk met zijn gevolg aanhouden en interneeren, toen hij door Budapest reed. Zooals Galtier-Boissière, wiens schilderachtig verhaal wij hier gedeeltelijk gevolgd hebben, het zegt: ‘Die weinig banale gebeurtenis had een nasleep: in Januari 1919 omsingelden 2 vendels Marokkaansche Spahis het kasteel van Fortk, waar de rampzalige maarschalk verbleef, maakten zich van zijn persoon meester en leidden hem mede als krijgsgevangene!’
De Duitschers gaven zich juist tijdig over: anders maakte Franchet d'Esperey zich gereed om doorheen Hongarije in Beieren binnen te vallen en de Duitsche legers achter den Rijn den aftocht af te snijden.
| |
| |
Er is veel getwist geworden over de doeltreffendheid van het front van Saloniki: het is intusschen een historisch feit dat van daar uit, door de overgave der Bulgaren, de genadeklop toegebracht werd aan het Duitsch bondgenootschap.
| |
Het Front van Klein-Azië.
Op het front van Klein-Azië werd de strijd hoofdzakelijk gevoerd tusschen de Russen en de Turken aan den eenen kant en de Britten en de Turken aan den anderen kant.
Er zijn eigenlijk 5 krijgsgebieden te onderscheiden:
Ten Zuid-Westen het front van Egypte;
Een beetje hooger op, het front van Palestina-Syrië;
Ten Noord-Westen het front der Dardanellen;
Ten Noord-Oosten het front van den Kaukasus;
Ten Zuid-Oosten het front van Mesopotamië.
Daartusschen lag nog de groote woestijn van Arabië, alwaar Lawrence de wilde zweversstammen optrommelde en tegen de Turken in het harnas joeg. Dit was eigenlijk nog een zesde front, doch aangezien daar geen eigenlijke geregelde krijgsverrichtingen doch veeleer een koloniale guerilla gevoerd werden, zullen wij het alhier onverlet laten.
Niets dan uit de hooger aangehaalde opsomming blijkt hoe uiteraard kwetsbaar Turkije was. Het beschikte evenwel over een dubbel voordeel: ten eerste, door de overrompeling van Servië en door de deelname van Bulgarije aan den oorlog, kon het versterkingen uit Duitschland ontvangen; ten tweede brachten de aardrijkskundige en klimaterische omstandigheden mede dat Turkije bezwaarlijk door groote legers te genaken was, zooals wij verder zullen aantoonen aan de hand van een paar voorbeelden. Dit verklaart dan den langen en hardnekkigen. tegenstand van den ‘Zieken Man’.
Turkije had gedurende de drie eerste oorlogsmaanden de Verbondenen in draai gehouden. Aldus kon het het initiatief der krijgsverrichtingen nemen en oprukken, al door de woes- | |
| |
tijn, tegen de tamelijk zwakke Britsche strijdmachten in Egypte, in de richting van het kanaal van Suez, een der voornaamste verbindingswegen van het Britsche Rijk. Een leger van 16,000 man, onder Djemal Pasja, bereikte den 2 Februari 1915 de oostelijke boorden van het kanaal en verraste de Britten: doch zoodra deze begonnen weerstand te bieden, bliezen de Turken den aftocht en trokken zich maar eventjes 100 kilometer achteruit!
De Verbondenen antwoordden met hun stormloop tegen de Dardanellen. De Turken hadden al hunne beschikbare krachten noodig om dien slag af te wenden en aldus luwde de strijd op het front van Egypte. Na de mislukking van den aanval der Verbondenen, reeds te voren in 't lang en in 't breed verteld, stuurden de Britten hun leger van Gallipoli naar Egypte, alwaar zij op het eind van 1915 over meer dan 300,000 man beschikten. Meer dan de twee derden daarvan werden naar andere fronten gezonden: niettegenstaande beschikten de Britten over voldoende krijgsmachten om op hun beurt het kanaal van Suez over te steken, in de woestijn binnen te dringen, en in Augustus 1916 te El Mirish een Turksch leger van ongeveer twintig duizend man te verslaan. Zij bleven evenwel voor Gaza steken, en het was eerst in 1917 dat generaal Allenby tegen Jerusalem zou kunnen beginnen op te rukken.
Meer noordelijk, op het front van den Kaukasus liepen de Turken op het late van 1914 een zware tuchtiging op vanwege de Russen: op 90,000 man ontsnapten er amper 12,000, ziek en bandeloos. Tot rond het midden van 1916 hielden zij daarna stand, maar alsdan brak de opstand los in Armenië, en alleen de winter redde de Turken voor een misschien afdoende nederlaag. In Januari 1916 namen de Russen opnieuw het offensief, veroverden Erzeroem en Trebizonde, langs de Zwarte Zee; gedurende den zomer dreven zij voort het onmoedigd Turksch leger achteruit, en het was nogmaals de vroege winter die de Turken redde. En met het begin van 1917 brak de Russische omwenteling uit, met het gevolg dat de Russen niet meer verroerden, ofschoon de
| |
| |
uit Mesopotamië aanrukkende Britten hun de hand konden reiken. Na korten tijd trokken de Russen, die volop in den burgeroorlog gewikkeld zaten, zich uit eigen beweging achteruit, aldus de verbinding met de Britten verbrekend en Armenië aan de wraak der Turken overleverend: het bloedbad dat deze daar aanrichtten gaat alle denkbeelden te boven. Met honderdduizenden werden de Armeniërs afgemaakt, mannen, vrouwen en kinderen, alles dooreen.
Inmiddels waren de Britten, die zich sinds eind November 1914 meester gemaakt hadden van Bassorah langs den Perzischen golf, opgerukt in de richting van Bagdad. Generaal Townshend had Kut-al-Amara veroverd en van daar uit met 15,000 man zijn opmarsch naar Bagdad voortgezet. Maar op 30 kilometer van die groote en gewichtige stad gekomen, leverde hij, den 22 November 1915, een noodlottigen veldslag nabij Ktesiphon, die hem zeer veel volk kostte en tot den aftocht noopte. De Turken, die een sterke strijdmacht samengetrokken hadden, omsingelden hem in Kut-al-Amara. Het ontzettingsleger door de Britten in allerijl verzameld kwam te laat: om van honger en dorst niet om te komen moest Townshend zich den 26 April 1916 overgeven, na een vermaard gebleven beleg. Hier ook toonden de Turken zich weer eens bijzonder hardvochtig: het was onder de zweep dat de krijgsgevangenen mochten opstappen, doorheen de woestijn, gekweld door den dorst en door de ontberingen. Deze die niet meer voort konnen werden als dieren omgebracht.
De Turken bleven op hunne bloedige lauweren rusten, doch de Britten besloten de knak die hun presitge in het Oosten gekregen had weer goed te maken. Volgens cijfers verstrekt door maarschalk Robertson vergde de veldtocht van Mesopotamië, geleid door de regeering van Indië, alles samen niet minder dan 400,000 strijders en 490,000 niet-strijders. Hij kostte 31,578 dooden, 15,350 gevangenen en 51,150 gewonden, ongeacht een zeer groot getal zieken. Dat er zooveel volk noodig was is zooals hooger gezegd, verklaarbaar wegens de
| |
| |
aardrijkskundige en klimaterische omstandigheden: voor een strijder in lijn waren er misschien vier of vijf man noodig voor de bevoorrading in water, eten en ammunitie, voor de verzekering der verbindingen en dies meer. Wij zullen ons daar beter een gedacht kunnen van vormen, wanneer wij wat nader over de krijgsverrichtingen op het front van Palestina zullen uitweiden. Om eerst met dit van Mesopotamië gedaan te maken: in Januari 1917 namen de Britten het offensief, in Februari bereikten zij Azizië, in Maart heschen zij hun vlag over Bagdad en even later ontmoetten zij de Russische vooposten te Kysybropot. Doch de Russen trokken zich weldra achteruit, en hiermede vielen de krijgsverrichtingen stil op het front van Mesopotamië: de Turken waren verdreven, doch tegen verdere aanvallen beveiligd door de woestijn van Arabië. Zij wendden thans al hunne aandacht en hunne krachten naar het front van Palestina, alwaar Allenby ze langzaam maar zeker in het nauw dreef, sprijts de aanwezigheid van Duitsche en Oostenrijksch-Hongaarsche eenheden en deze van Falkenhayn, later opgevolgd door Liman von Sanders.
De val van Bagdad en het verlies van Mesopotamië had de Turken sterk ontmoedigd. Het uittreden van Rusland uit den oorlog bracht hun eenige ontlasting, doch Allenby liet niet los en zou hun in Palestina den genadeklop toebrengen.
| |
De Overgave van Turkije.
Zooals wij het vertelden hadden de Britten in 1917 de Turken verpletterd op het front van Mesopotamië. Ook in Palestina bracht Allenby hun een geduchtigen slag toe, met de inname van Jerusalem.
In de lente van 1917 was de Britsche aanval in de richting van Gaza tweemaal afgeslagen geworden; in Juli 1917 ontscheepte Allenby om de leiding der operaties te nemen, tegenover Falkenhayn. Niets dan de aanwezigheid van die befaam- | |
| |
de veldoversten bewees welk groot belang beide partijen aan dit front hechtten: het was inderdaad het laatste bolwerk der Turken in Klein-Azië.
Deze laatste hadden zich verschanst over een afstand van ongeveer 50 kilometer, van Gaza tot Beersheba. Buiten die smalle bewoonbare landstrook strekt zich de woestijn uit, zonder banen, zonder waterputten, in een woord totaal onbruikbaar voor moderne troepenmassa's. Alleen de kleine ongeregelde Arabenbenden van Hussein-ben-Ali en Lawrence konden zich daarin wagen om de Turksche verbindingen te teisteren.
Generaal Sir George Ashton verstrekt in zijn boek Service Secret zeer interessante bijzonderheden, die toelaten zich een denkbeeld te vormen van den specialen aard der krijgsverrichtingen in die onherbergzame gewesten. Allenby beschikte over geen druppel water: het moest van uit Egypte met een pipeline over honderden kilometers afstand naar zijn front geleid worden; niets dan om zijn troepen te bevoorraden, die op 15 tot 20 mijlen van de spoorbaan gelegerd waren, had hij bestendig 30,000 kameelen noodig, ongeacht de andere vervoermiddelen. De manschappen verbruikten ongeveer 1 gallon water per dag en per kop (vier liters en half) en de kameelen tot zes gallons; wanneer men overweegt dat het aantal der menschen en dieren voor het leger Allenby in de honderdduizenden liep, bevroedt men welke zorgen de waterbevoorrading alleen baarde.
Allenby wachtte er zich wel voor een frontalen stormloop tegen de sterke Turksche stellingen te wagen; hij verkoos al zijn krachten samen te trekken tegen Beersheba, waar waterputten voorhanden waren; eenmaal in het bezit van die positie kon hij de Turken in den flank en in den rug aantasten en ze nopen heel hun front te ontruimen. Om ze te verschalken liet hij het gerucht rondstrooien dat een grootscheepsche aanval van te lande en van uit de zee tegen Gaza op til was; door allerhande krijgslisten, te lang om hier te vermelden, wist hij de Turken zoo goed in deze overtuiging te sterken, dat zij al
| |
| |
hunne reserves rond Gaza samentrokken. Het was alsdan dat de Britten, in den nacht van den 30en op den 31en Oktober, bij verrasing Beersheba bestormden en na eenige uren strijd veroverden. Van daaruit tastten zij de Turken in den flank aan, en weldra kraakte heel het front; Gaza viel den 7en November, Jaffa den 18en van dezelfde maand en den 9en December deed Allenby zijne intrede in Jerusalem. De val van deze stad, volgende op dezen van Bagdad, dreef de ontmoediging der Turken ten top. Doch wegens de Russische Omwenteling konden zij versterkingen ontvangen; en derwijze slaagde Liman von Sanders, die Falkenhayn had opgevolgd, er in een nieuw front op te richten ten Noorden van Jaffa en van Jericho. Allenby moest een merkelijk gedeelte van zijn troepen afstaan voor het westelijk front, ook de Duitschers haalden eenige eenheden weg, zoodat de Turken gedurende den winter min of meer op hun verhaal konden komen.
Het voorjaar en de zomer van 1918 verliepen kalm; de Britten vergenoegden er zich mede hunne posities te verbeteren, met het oog op den beslissenden aanval, die den 19en September 1918 ontketend werd. Weer eens koos Allenby dezelfde tactiek: ditmaal besloot hij het Turksch front ten Oosten van Jaffa in te stampen, om dan zijn ruiterij door de bres te jagen en den vijand den aftocht af te snijden, door de bezetting van de wegen en van de spoorbanen.
Volgens de berekeningen van den Britschen Staf beschikte Liman von Sanders nog over 4,000 duizend ruiters, 32,000 voetgangers en 400 kanonnen, waartegenover Allenby een overmacht kon stellen van 12,000 ruiters, 57,000 voetgangers en 640 kanonnen. De ervaring had geleerd dat frontale aanvallen doorgaans veel volk kostten en niets opleverden; Allenby besloot diensvolgens in het geheim een sterke troepenmassa samen te trekken op het eng front van Sharom, ten Oosten van Jaffa, om daar een bres te slaan en door te breken.
De moeilijkheid die daarbij moest overwonnen worden, opdat de vijand niets zou vermoeden, berustte in het ongemerkt verleggen van de ruiterij van het westen naar het oosten van
| |
| |
het front. Vóór het offensief was zij in de nabijheid van den Jordaan gelegerd, om wille van het water; de paarden, wanneer zij te drinken geleid werden, joegen in die zandige streek hooge stofwolken op, die van uit de Turksche lijnen ontwaard werden. Indien die stofwolken almeteens niet meer opstegen, zouden de Turken er onvermijdelijk uit afleiden dat de ruiterij verhuisd was. Allenby liet dan alle dagen een ploeg muilezels, vóór takkenbussels gespannen, langs de boorden van den Jordaan trekken om stof op te jagen. Derwijze speurden de Turken geen onraad en bereikte de ruiterij onopgemerkt hare bestemming.
Wanneer den 19en September 35,000 Britten met 383 kanonnen tegen 8,000 Turken met 130 stukken in den sector van Sharon lossloegen, braken zij gemakkelijk door. De 3,000 man nog aanwezige Duitsche troepen vermochten niets om de totaal ontredderde Turksche legers tot staan te brengen; in wanorde vluchtten de Turken, zoo snel als hunne beenen hen dragen wilden, achterna gezeten door de Britsche ruiterij en bestookt door de Araben. Het scheelde zelfs weinig of Liman von Sanders kreeg een broek van 't zelfde laken als Mackensen; hij vond nog juist den tijd om in pyjama naar zijn wagen te loopen, toen de Britsche voorwacht binnen Nazareth drong, waar bij verbleef. De bandeloos vliedende 7e en 8e Turksche legers sleepten weldra de 2e en 4o korpsen, die niet waren aangevallen geworden, in hun aftocht mede. Het 2e legerkorps gaf zich met pak en zak over en het 4e werd in de pan gehakt. Den 1en October bereikten de Britten Damas, acht dagen later Beyroeth en eindelijk den 25en October Aleppo.
Er bleef de Turken niets over dan de vlag te strijken: den 31en October trad de wapenstilstand in voege in Klein-Azië. De oorlog was voorzeker geen kinderspel geweest in die gewesten; en toch veronderstellen wij dat het klimaat nog grootere verwoestingen aanrichtte dan het vuur. Op het front van Gallipoli lagen soms de helft van de strijders ziek; in Mesopotamië en in Palestina zal het vermoedelijk al niet veel beter
| |
| |
geweest zijn. Alles samen namen, volgens onze raming, ongeveer twee miljoen man, strijders of niet-strijders, aan de krijgsverrichtingen in Klein-Azië deel.
Nu blijft er ons nog over een woordje te reppen van den oorlog in de kolonies en van de overgave van Oostenrijk-Hongarije, alvorens te besluiten.
| |
Het einde van Oostenrijk-Hongarije.
Wij hebben vroeger verteld hoe de Italianen in 1917 vanwege de Duitsch-Oostenrijkers te Caporetto een effenaf ontzettende davering opliepen; meer dan 300,000 krijgsgevangenen, ontelbare kanonnen en mitrailleuses bleven in de handen van den vijand, naast natuurlijk al de voorraden uit de ontruimde frontstreek. Wanneer men daarbij de dooden, de gewonden en de deserteurs in aanmerking neemt, mag men besluiten dat Oostenrijk-Hongarije, bevrijd van de Russische pletrol die zoo schromelijk de Dubbele Monarchie geteisterd had, in de lente van 1918 de kans werkelijk schoon had om Italië te verpletteren. Weliswaar had generaal Diaz, de opvolger van den hardvochtigen Cadorna, gedurende den winter het Italiaansch leger naarstig heringericht en bijzonder met een beteren geest bezield. Menschelijker behandeld toonden de Italiaansche soldaten zich veel strijdvaardigger. Niettemin beschikten de Duitsch-Oostenrijkers in het voorjaar van 1918 over een niet te onderschatten overmacht, te meer daar de Britten en de Franschen van af Maart den stormloop van Ludendorff af te slaan kregen, en er dus niet konden aan denken versterkingen te sturen.
De troonsbestijging van Karel 1, in de plaats van Frans-Jozef tot Keizer gekroond, en de benoeming van generaal von Arz tot algemeen stafoverste in vervanging van Conrad von Hoetzendorff, hadden allesbehalve bijgedragen tot betere verstandhouding tusschen de Duitsche en Oostenrijksch-Hon- | |
| |
gaarsche legerleidingen. Door den nood geprangd hadden de Oostenrijkers in 1916 de Duitsche militaire voogdij aanvaard. Maar nu dat de Russen uitgeschakeld waren achtten zij zich groot en sterk genoeg om zelf hun streng te trekken. De houding van Karel I was in dit opzicht van meet af kenschetsend. Hij vreesde, in geval van een beslissende Duitsche overwinning, dat Oostenrijk-Hongarije tot een soort van vazalstaat van Duitschland zou vervallen; en daarom poogde hij van in 1917 afzonderlijke vredesonderhandelingen aan te knoopen. Wij hebben verteld hoe zij door de stijfhoofdigheid van zekere politiekers en door het verzet van Italië mislukten.
Doch van dien stond af wrong er iets tusschen Oostenrijk-Hongarije en Duitschland. En Karel I weigerde in het begin van 1918 de deelname der Oostenrijksch-Hongaarsche legers aan de Kaiserslacht van Ludendorff te machtigen. Als voorwendsel gaf hij op, dat zijn niet-Duitsche onderdanen geen lust voelden om hun bloed te gaan vergieten op de slagvelden van het westelijk front, waar zij ten slotte niets verloren hadden. In feite zocht hij zooveel mogelijk alle vijandelijkheden te vermijden met Frankrijk, Engeland en Amerika. Hij oordeelde dat Oostenrijk-Hongarije, indien het na Rusland ook Italië kon uitschakelen, zijn oorlogsdoeleinden zou bereikt hebben; wat van zijn standpunt natuurlijk hoegenaamd niet kwaad geredeneerd was, te meer daar zijne oorlogsmoede en innerlijk-verdeelde volkeren maar zeer onwillig den krijgslast verder droegen.
Om al die beschouwingen besloten de Oostenrijkers in den zomer van 1918, toen het groot Duitsch offensief nog in vollen gang was doch stilaan begon te verslappen, op hun beurt los te slaan tegen Italië. Zij versmaadden daarbij de lessen der jongste maanden. In de plaats van zooals Ludendorff, of later Foch en Allenby, een bres zoeken te boren in het vijandelijk front door het ophoopen van een groote hoeveelheid troepen en materieel op een bepaald punt, gingen zij over tot een grootscheepschen frontalen aanval. Zooals kolonel Schnitzler het opmerkt: al de generaals wilden er bij zijn om
| |
| |
de lauweren te plukken, waar zij den arm maar achtten naar uit te strekken te hebben, en de jeugdige Keizer liet zich door hen overhalen.
In den beginne vlotte het hier en daar tamelijk goed; de aanvaal, den 15 Juni ingezet, scheen met bijval te zullen bekroond worden. Een gedeelte der aanvalstroepen geraakte zelfs over den Piave. Maar een onverhoedsch wassen van dien stroom bevorderde den Italiaanschen tegenaanval. Den 23 Juni mochten de Oostenrijkers den algemeenen aftocht blazen, daarbij schromelijk veel volk en materiaal verliezend. Hiermede boetten de legers der Dubbele Monarchie hun laatste zweempje stootkracht in. Men wil hebben dat Hindenburg op zeker oogenblik zou gezegd hebben: ‘Wij zijn verbonden met een lijk’. Wel, dit lijk begon zich nu zienderoogen te ontbinden.
Van in Augustus erkenden Engeland en de Vereenigde Staten de ‘Tcheko-Slowaksche natie’ waarvan de voorloopige regeering in Zwitserland zetelde met Masaryk aan haar hoofd, en waarvan de uit het Oostenrijksch-Hongaarsch leger naar Rusland overgeloopen vrijwilligerslegioenen zich inmiddels een weg baanden, doorheen Siberië, naar den Stillen Oceaan. De Croaten, de Serviërs uit Bosnië-Herzegovina en de overige nationale minderheden begonnen zich eveneens te reppen. Zoo onhoudbaar wordt de toestand weldra, dat Karel I den 14 September ditmaal openlijk den vrede aan de Verbondenen aanbiedt - zonder gevolg natuurlijk, nu dat iedereen voelt dat Oostenrijk-Hongarije zijn laatste snakken geeft. Den 17 October vaardigt de jeugdige Keizer een manifest uit, waardoor hij zijne volkeren uitnoodigd om een Federalen Staat op te richten - weer eens zonder baat. Twee dagen later loopt een Amerikaansche nota binnen waarin Wilson zich uitspreekt voor de onafhankelijkheid der Tcheken, Slowaken, enz., en dus voor de likwidatie van Oostenrijk-Hongarije.
Van Juni, na de mislukking van het Oostenrijksch offensief, tot eind October was er niets noemenswaards meer voorge- | |
| |
vallen op het Italiaansch front. Eerst den 24 October gingen de Italianen tot het uiterste offensief over; hoe flauw de ontmoedigde Oostenrijksch-Hongaarsche legers zich ook verdedigden, het waren nog Britsche en Fransche korpsen die te Vittorio het front moesten instampen. Alsdan begaf ineens alle weerstand: de troepen sloegen aan het muiten, stoven uiteen, plunderend naar huis trekkend - op de hielen gezeten door de Italianen, die eindelijk hun hartje eens konden ophalen. Luisterrijke zegebulletijnen vermeldden 427.000 krijgsvangenen, 6,818 kanonnen, en alles navenant! Dit was de vermaarde overwinning van Vittorio-Veneto, die alle jaren door de fascisten met meer luister dan reden gevierd wordt. Zij vergeten er inderdaad geregeld bij te voegen dat die eenige groote Italiaansche zege werd behaald... zonder vechten. Ze is er ons niet minder sympathiek om - integendeel! Als alle veldslagen aldus konden beklonken worden, zonder bloedvergieten, zouden wij den oorlog heel wat minder hoeven te duchten. Wij gewagen hier alleen van omwille der historische waarheid, die niet altijd overeenstemt met de fascistische versie ervan...
Den 4 November wierp Oostenrijk-Hongarije - of beter het overschot van dit eeuwenoud en in den storm vergane rijk - op zijn beurt den handschoen. Het eigenlijke drama was ten einde; doch er bleef nog een zeer woelig en dikwijls bloedig naspel af te haspelen, vooraleer uit het puin der Dubbele Monarchie de huidige erfstaten verrezen.
| |
De Strijd in de Kolonies. - Besluit.
Om ons verhaal te voltooien blijft er ons nu nog over vluchtig de krijgsverrichtingen in de kolonies te overschouwen.
De Duitschers bezaten, vóór den oorlog, een concessie in China, te Kiao-Tcheou; de Verbondenen lieten er Japan tegen los, dat na een kort beleg, in November 1914, Kiao-Tcheou veroverde en achteraf ook de Duitsche bezittingen uit den
| |
| |
Stillen Oceaan hielp binnenplamen. Te Versailles ontving Japan de meeste van die vroegere Duitsche bezittingen, als loon voor zijne militaire medewerking. Ofschoon het nooit legers naar Europa stuurde en slechts eenige zware batterijen aan Rusland afstond, wellicht omdat de Verbondenen de door Japan gestelde voorwaarden voor verdere tusschenkomst niet wilden inwilligen, dient hier gezegd dat het niettegenstaande de Verbondenen zijdelings machtig hielp. Het steekt inderdaad de oogen uit dat de Britten hun veldtocht in Mesopotamië niet hadden kunnen voeren van uit Indië, indien Japan over de veiligheid in den Stillen Oceaan niet had gewaakt. En in dezelfde voorwaarden hadden de Vereenigde Staten of Australië hunne vloten naar de westelijke wateren niet kunnen sturen, indien zij niet heelemaal gerust geweest waren langs de zijde van Japan. Indien dit land, waarvan de landhonger heden zoo schril blijkt, zich in een loerende afzijdigheid had opgesloten, hadden de Verbondenen met een niet te onderschatten bedreiging in hun rug af te rekenen gehad: van dientwege was het onbetwistbaar een handige zet van meet af de gele mannekens te paaien.
In Africa konden de Duitsche koloniale troepen, van de metropool afgesneden en tegelijkertijd door Zuid-Africa, Frankrijk, België en Portugal bestookt, natuurlijk bezwaarlijk weerstaan: Togo, Kameroen en de overige gebieden uit het Zuid-Westen vielen alras in de handen van de Verbondenen. Onze Congoleesche heirmacht onderscheidde zich daarbij door de inname van Tabora. De Duitsche generaal van Lettow-Vorbeck leverde zijn overmachtige tegenstanders hier evenwel veel tablatuur. Hij beschikte over een leger van ongeveer 3,000 Duitschers en 13,000 inboorlingen, wat in die gewesten een niet te onderschatten strijdmacht was. Tot in 1917 hield hij zegevierend stand, talrijke gevechten leverend en zijne achtervolgers dikwijls zwaar teisterend. Tegen het einde van 1917 werd hij door de Britten omsingeld en in de klem gedreven. Alsdan brak hij binnen in Portugeesch Oostelijk-Africa, alwaar hij nog een klein jaar wist stand te houden. Wanneer de Britten hem ook daar in het nauw gedreven hadden, stak
| |
| |
hij opnieuw over naar Duitsch-Congo. Na een maand werd het hem echter ook daar weer onhoudbaar en moest hij zich, steeds strijdend, een uitweg banen naar noordelijk Rhodesië, alwaar hij door den Wapenstilstand verplicht werd eindelijk de vlag te strijken: met dertig officieren en 125 onderofficieren en soldaten keerde hij naar Duitschland terug. Gedurende die vier jaren hadden slechts drie Duitsche schepen door de blokkade kunnen breken om hem te bevoorraden; voor de rest was hij op zichzelf aangewezen geweest en had hij zijn leger in het leven moeten houden met den buit dien bij stoutmoedige raids in de vijandelijke gebieden wist te veroveren.
* * *
En nu, bij wijze van besluit, moge het ons volstaan bondig op te sommen wat de wereldoorlog gekost heeft, aan de hand van gegevens verstrekt door het Labour Research Department.
1. - Verliezen voor de legers en vloten:
|
Dood |
Gewond |
Groot-Brittanje en Ierland |
812,317 |
1,849,949 |
Canada |
62,817 |
166,105 |
Australië |
60,456 |
154,722 |
Nieuw-Zeeland |
18,212 |
45,946 |
Newfoundland |
1,609 |
3,628 |
Britsche Kolonies |
52,044 |
78,535 |
Indië |
73,432 |
84,715 |
Frankrijk |
1,393,388 |
1,490,000 |
België |
38,172 |
44,686 |
Italië |
460,000 |
947,000 |
Portugal |
7,222 |
13,751 |
Rumenië |
335,706 |
Onbekend |
Amerika |
115,660 |
205,690 |
Servië |
127,535 |
133,140 |
Duitschland |
2,050,466 |
4,202,020 |
Oostenrijk-Hongarijë |
1,200,000 |
3,620,000 |
Bulgarije |
101,224 |
152,400 |
Turkije |
300,000 |
570,000 |
| |
| |
Die schrikkelijke bloedrol, ontleend aan het Whitacker's Almanak 1933, blijft evenwel nog merkelijk beneden de werkelijkheid. Het lijdt geen twijfel dat Frankrijk meer volk heeft verloren, bij voorbeeld, en dat sommige landen, zooals België onder meer, meer gewonden hebben geteld dan hier is opgegeven. Anderzijds ontbreken de cijfers voor Rusland. ‘Het moet niet vergeten worden dat de zwaarste verliezen van allemaal geleden werden door de slecht gewapende arbeiders en boeren dienend in de tzaristische legers. Ook de verwoestingen aangericht door zulke plagen als typhus en malaria, die de troepen op verschillende fronten teisterden, moeten hier nog bij gerekend worden.’
2. - Verlies aan burgerlijke menschenlevens:
En het gaat hier dan nog maar om de louter-militaire verliezen. Volgens den Zwitserschen deskundige in levensstatistieken, Professor Hersch, veroorzaakte de wereldoorlog den dood van 28,379,000 burgers! Men kan zich afvragen hoe hij aan dit astronomisch cijfer geraakte; doch men bedenke welke schade de ondervoeding, de Spaansche griep, de burgeroorlog en al de andere plagen die rechtstreeks uit den oorlog voortsproten en nog lang na den wapenstilstand voortwoedden, aangericht hebben!
3. - Stoffelijke en zedelijke schade.
Wat de stoffelijke schade betreft, die is gewoon onberekenbaar. Miljarden en miljarden verbrast en verkwanseld aan allerhande wapentuig. Miljarden en miljarden vernield, plat gelegd, getorpedeerd. Gedurende bijna vijf jaren miljoenen en miljoenen mannen onder de wapens, die niet alleen niets voortbrachten en verdienden, doch alle dagen kostten en vernielden!
En dan de zedelijke en maatschappelijke gevolgen. Hoeveel huishoudens kapot, hoeveel kinderen verweesd, hoeveel menschen geruïneerd, hoeveel ouders van verdriet het graf ingesleept?
Dat is zeer bondig opgesomd het nadeelig saldo van den wereldoorlog. En welke baat kan daar tegenover gesteld wor- | |
| |
den? Wij dagen gelijk wie uit op maar één enkel voordeel te wijzen zelfs voor de overwinnaars.
Dat is de balans van den wereldoorlog. Indien de menschen nu nog niet wijs genoeg geworden zijn om daar de eenige redelijke zedeles uit af te leiden; indien zij nu nog niet verstaan dat oorlog voor klein en groot, voor arm en rijk en kortweg voor onze beschaving het gevaar is, dan zijn wij te beklagen!
Want, normaal, zou het de naaste maal nog veel erger zijn.
|
|