| |
| |
| |
Op het Diplomatisch Front.
Het Defaitisme.
Negentienhonderd zeventien was niet alleen het jaar der muiterijen: het was ook het jaar van het defaitisme.
Wat moet verstaan worden door dit woordje, dat zoo 'n groote plaats inneemt in het werk der meeste geschiedschrijvers? Wat was een defaitist? Heden ten dage, wanneer wij zonder hartstocht oordeelen, zou de beste begripsbepaling misschien zijn: een mensch die zijn verstand gebruikte, niet ten bate van den oorlog, doch ten bate van den vrede.
Een grootnijveraar, bij voorbeeld, die obussen vervaardigde en ze tweemaal te duur verkocht, en aldus zijdelings zijn vaderland verried, dat was geen defaitist: hij werkte voor den oorlog.
Een journalist, die door zijn opruiende artikelen, zijn land in een politiek meesleepte, waarvan de logische uitkomst de nederlaag moest zijn, dat was geen defaitist: hij werkte voor den oorlog. Aldus waren de Duitsche pangermanisten, die door hunne uitdagende houding heel de wereld tegen Duitschland in het harnas joegen en ten slotte de verplettering van hun vaderland veroorzaakten, geen defaitisten: zij werkten voor den oorlog.
Maar in Duitschland waren de linksche sociaal-democraten, die zich tegen de drijverijen der pangermanisten verzetten en die redelijke vredesvoorwaarden eischten, defaitisten: zij gebruikten hun verstand voor den vrede.
In Oostenrijk was de jeugdige Keizer Karel I, wanneer hij in 1917 door bemiddeling van Prins Sixtus van Bourbon, officier in het Belgisch leger, vredesonderhandelingen met de Verbondenen poogde aan te knoopen, een defaitist.
| |
| |
In Frankrijk was Joseph Caillaux, die begreep dat de oorlog Europa naar den ondergang rukte, en derhalve vrede wilde zien sluiten, een defaitist. Zoo ook, om dezelfde reden, Ramsay Mac Donald in Engeland. En defaitisten waren al de socialisten uit al de landen, die elkaar op onzijdig terrein, te Stockholm, Kienthal of elders zochten te ontmoeten, om een grondslag voor den vrede te zoeken. Defaitist was ook de Paus, die wilde bemiddelen. En defaitist waren de protestantsche ‘conscientious objectors’.
Theoretisch hadden de defaitisten buiten twijfel gelijk: practisch werden zij echter gemaneuvreerd, en nog wel door de militaristen. De Duitsche legerstaf bij voorbeeld, steunde geldelijk, door bemiddeling zijner agenten en spionnen, de defaitische pers in Frankrijk. En omgekeerd rekenden de militairen uit het kamp der Verbondenen op de Duitsche defaitisten, zooals op bondgenooten. De eerlijke vredesgezindheid werd aldus door den vijand gehanteerd als een giftig krijgswapen.
Twee korte uittreksels uit het dagboek van Poincaré zullen zulks veraanschouwelijken. Den 10 Mei lezen wij:
‘Lange en pijnlijke zitting van het krijgscomité. Ribot deelt ons mede dat Isvolsky, op last van zijn regeering, den meest bevreemdenden stap heeft ondernomen. De Russische regeering overhandigt ons een verzoek, uitgaande van het Comité der Russische arbeiders en soldaten, gericht aan Frankrijk. Groot-Brittanje en Italië, waardoor verlangd wordt dat ieder van die landen paspoorten zou verleenen aan leden der pacifistische socialistische minderheden ter bestemming van Petrograd. Voor wat Frankrijk betreft noemt het Russisch Comité uitdrukkelijk Brizon en Longuet.’
En den 31en Mei:
‘Ik stel kordaat aan generaal Pétain deze vraag:
- Indien er een internationaal socialistisch congres plaats grijpt te Stockholm, en indien de Franschen er de Duitschers ontmoeten om de vredesvoorwaarden te overwegen, zult gij
| |
| |
uw leger in handen houden? Zult gij verkrijgen dat het voortstrijdt?
Pétain antwoordt vierkant:
- Neen.
Dit eene woordje, krachtig uitgesproken, maakt sterken indruk op de leden van het Krijgscomité.
Painlevé zegt dat na die verklaring de paspoorten niet kunnen verleend worden. Hij wijst er evenwel op, dat er van weerskanten gevaar bestaat. Indien het congres plaats grijpt, inertie van ons leger. Indien de Russische uitnoodiging afgewezen wordt, inertie van het Russisch leger; en 75 Duitsche legerafdeelingen worden beschikbaar en stroomen naar ons front.
- Ja, zegt Pétain. Maar het gevaar van 75 Duitsche legerafdeelingen, die ons komen aanvallen, is merkelijk minder te duchten dan de ontmoediging van ons leger.’
De ervaring bewees dat Pétain juist keek. De 75 Duitsche afdeelingen werden in 1918 werkelijk uit Rusland weggehaald en naar Frankrijk gestuurd. Duitschland verloor niettemin den oorlog, omdat de Fransche, Engelsche en Amerikaansche legers hun strijdvaardigen geest behouden hadden.
De toestand was vermoedelijk heelemaal anders geweest, indien er in 1917 te Stockholm of elders, met het goedachten der regeeringen, onder socialisten der beide kampen was onderhandeld geworden. Welk zou inderdaad logischer wijze de uitkomst geweest zijn? De socialistische voormannen, sprekend in naam der oorlogsmoede volkeren en legers, zouden een redelijke vredesresolutie gestemd hebben. Rusland zou ze aangenomen hebben, en met den heerschenden geestestoestand in het Fransch leger op dit oogenblik, ook Frankrijk. De Russen en de Franschen zouden feitelijk de wapens neergelegd hebben. Dit was zeer schoon geweest, op voorwaarde dat de Duitschers het ook gedaan hadden. Maar Hindenburg-Ludendorff hadden niet alleen hun leger doch ook de krijgsleiding nog sterk in handen. Zij zouden zich zeker met de vredesvoorwaarden van Stockholm niet vergenoegd hebben,
| |
| |
en het gevolg ware geweest dat de pacifisten uit alle landen alleen de overwinning van het Duitsch militarisme zouden in de hand gewerkt hebben - iets wat zij zeker niet zochten!
Welk is dan het besluit? Dat het pacifisme uit den booze is? Heelemaal niet! Wij willen er alleen eens te meer op wijzen, dat er voor de gezonde rede geen plaats meer is, eenmaal dat de oorlog aan den gang is. Er is immers altijd één der twee kampen, dat de vredespogingen zal uitbaten, niet voor den vrede doch voor den oorlog. Dit is de les van het defaitisme.
En het zou een illusie zijn te wanen, dat het morgen anders zou kunnen zijn dan gister. Door de oorlogsverklaring wordt de vredesgezindheid automatisch defaitisme. Dit wil zeggen dat men, in oorlogstijd, niet zuiver voor den vrede kan ijveren: men is nooit zeker, dat men niet onbewust de bondgenoot wordt der vijandelijke militaristen. Het is te laat vredesgezind te zijn, wanneer de oorlog woedt. Er wordt zoodanig gelogen, de geesten zijn zoo geweldig vertroebeld, de massa vermoedt zoo weinig wat er achter de schermen gaande is en welke inzichten de regeeringen en veldheeren koesteren, dat de dungezaaide helderziende enkelingen feitelijk machteloos staan. Wanneer de oorlog woedt is het te laat: het is in vredestijd, wanneer men voor den vrede kan uitkomen, zonder het gevaar te loopen zijn land te schaden, dat men het moet doen.
| |
De Vredesverzoeken.
Den 12 December 1916 verklaarde Bethmann-Hollweg in den Reichstag dat Duitschland, mede namens zijne bondgenooten, in een nota gericht aan de onzijdige mogendheden, de voorwaarden kenbaar gemaakt had volgens dewelke het bereid was vrede te sluiten.
Op het papier waren de voorwaarden nog al redelijk. Maar Duitschland kon op dit oogenblik met een oorlogskaart
| |
| |
uitpakken, die veel gunstiger was dan zijn eigenlijke toestand. En dan: zooals wij gezien hebben, was de zedelijke toestand der Fransche legers zoodanig, dat de Verbondenen terecht mochten bevreesd zijn dat de soldaten zouden weigeren den strijd herop te nemen indien Duitschland achteraf, tijdens de onderhandelingen, onmogelijke eischen stelde. Lloyd George was de eerste om dit vredesverzoek, waarvan de oprechtheid mocht betwijfeld worden, als een krijgslist aan te klagen. Spijts de tusschenkomst van President Wilson kwam er dan ook niets van te recht. Wij vermelden het hier alleen volledigheidshalve.
Veel gewichtiger was de stap ondernomen door de jonge keizer Karel I van Oostenrijk-Hongarije, die op het late van 1916 den stokouden Franz-Jozef had opgevolg. In zijn eerste boodschap tot zijn volkeren had hij aangekondigd: ‘Ik wil alles doen om zoohaast mogelijk de gruwelen en de offers des oorlogs te bannen, en om aan mijne volkeren de verdwenen zegeningen van den vrede terug te schenken, zoodra de eer der wapenen, de levensvoorwaarden van mijne staten en van hunne trouwe bondgenooten, en de koppigheid onzer vijanden het zullen toelaten.’
De daad bij het woord voegend ontbood Karel zijn twee schoonbroeders, prinsen Sixtus en Xaveer van Bourbon, die als artillerieofficieren in het Belgisch leger dienden, om kennis te nemen van zijn vredesvoorslagen. Behoorlijk gemachtigd door de Belgische en Fransche regeeringen vertrokken de beide prinsen in maart 1917 incognito al over Zwitserland naar Weenen, alwaar zij op het kasteel van Lauxemburg met den jongen Keizer een eerste gesprek voerden, waarvan prins Sixtus volgend relaas verstrekte in zijn boek ‘L'offre de paix séparée de l'Autriche’:
‘Nadat de eerste ontroering over is, vangt de Keizer dadelijk de bespreking aan, zeggend: Er moet absoluut vrede gesloten geworden, ik wil het kost wat kost. Het oogenblik is uiterst gunstig, want wij hebben allemaal successen en tegenslagen gekend: de krachten zijn ongeveer evenredig. Met
| |
| |
den oorlog voort te zetten, kan natuurlijk een van ons ertoe komen een volledige overwinning af te dwingen en den vijand te verpletteren. Maar is het mogelijk ooit heelemaal zijn vijand te verpletteren en ten welken prijze zal hij verpletterd worden? Het is akelig er aan te denken.’
Karel I duidde dan verder in breede trekken aan wat hij verstond door een vrede door vergelijk: hij aanvaardde namelijk dat Frankrijk Elzas-Lotharingen zou terugkrijgen, dat België en Servië moesten hersteld worden, hij wilde zekere tegemoetkomingen aan Italië verleenen en zoo voorts. Van een anderen kant verklaarde hij zijn verbintenissen jegens Duitschland te willen nakomen, maar hij zou zijn bondgenoot waarschuwen dat Oostenrijk-Hongarije absoluut vrede wilde, en dat de Duitschers dus dienden redelijk te zijn, wilden zij verder op het bondgenootschap en op den steun van Oostenrijk-Hongarije kunnen blijven rekenen.
Lloyd George, in het begin van April 1917 op de hoogte gebracht, verklaarde zich t' akkoord om op de door prins Sixtus medegedeelde grondslagen verder te praten. Rusland waar de Omwenteling uitgebroken was, haakte naar vrede. Er bleef alleen nog Italië te overhalen. Daartoe werd een eerste bijeenkomst gehouden te Saint-Jean de Maurienne, waarop baron Sonnino als ontwijkend antwoord gaf, dat Italië geen vrede kon sluiten zonder zijn oorlogsdoeleinden te verwezenlijken.
Prins Sixtus keert daarop naar Lauxemburg terug, om den Keizer op de hoogte te brengen van den stand der onderhandelingen en verneemt uit diens mond deze onthutsende verklaringen: ‘Prins Lvov, voorzitter van den Russischen Raad (vóór Kerenski), heeft hem den vrede voorgeslagen op de basis van het “statu quo ante bellum” en, drie weken te voren, heeft Italië bij hem een stap ondernomen om een afzonderlijken vrede te vragen, niets anders eischend dan het gedeelte van het Trentino waar Italiansch gesproken wordt. Dit aanbod, verduidelijkt hij, gaat niet uit van baron Sonnino,
| |
| |
doch van generalissimo Cadorna, t' akkoord met den Koning en de partij Giolitti-Tittoni.’ (Galtier-Boissière).
Niets schijnt dus het sluiten van den vrede in den weg te staan; den 9 Mei 1917 bevestigt Karel I in een brief aan prins Sixtus dat Italië hem een afzonderlijk vredesverzoek heeft toegericht, waardoor het aan alle onmogelijke eischen verzaakt, en dat er zijns inziens dus geen bezwaar bestaat opdat die mogendheid, volgens den wensch van Frankrijk en van Engeland, aan het sluiten van den vrede zou deelnemen. Hij vraagt dat de Verbondenen rond den 15 Juni een gevolmachtigde naar Zwitserland zouden sturen om het afzonderlijk vredesverdrag te teekenen. Duitschland zou dan wel willens nillens moeten volgen. Doch den 1 Juni verklaarde de toenmalige Fransche ministerpresident Ribot, het veto van Italië inroepend, dat de vrede alleen uit de overwinning kon komen. In andere woorden, een eenige kans was verkeken om in 1917 een einde te stellen aan het bloedbad. Waarbij Galtier-Boissière aanmerkt:
‘De naoorlogsche documentatie heeft niets anders gedaan dan de waarheid van de thesis van prins Sixtus van Bourbon-Parma te bevestigen. Om niet kordaat te moeten spreken tot een bondgenoot (Italië), die niet zeer betrouwbaar en wiens militaire krachtsinspanning meer dan gemeten was, alsook uit vrees een te schitterende rol toe te bedeelen aan een prins van den huize Bourbon, hebben president Poincaré en Ribot in het begin van den zomer 1917 de Verbondenen belet met Oostenrijk-Hongarije een afzonderlijken vrede te sluiten, waarvan de gevolgen onberekenbaar zouden geweest zijn.
Eenmaal de vrede met Oostenrijk geteekend, moesten Turkije en Bulgarije onmiddellijk begeven, en bleef Duitschland alleen tegenover de Verbondenen. De bevoorrading van Duitschland in mondbehoeften en in olie van uit Hongarije werd dadelijk stopgezet; het Duitsch “moral” brak ineen, zekere werkstakingen in de oorlogsfabrieken, de revolutie een jaar vroeger...’
| |
| |
Voor Frankrijk alleen waren van Augustus 1917 tot November 1918, 260,206 dooden, 408,722 gevangenen en vermisten, en schier anderhalf millioen gewonden en verminkten gespaard gebleven. Europa zou minder diep geschokt geworden zijn, wij zouden heden misschien in dezelfde mate de ellende der wereldkrisis niet kennen, en Rusland had willicht in de plaats van het bolsjewisme een democratisch regiem gekregen...
In ieder geval, zonder het veto van Italië, waarachter het tachtigjarig ‘peeken in uniform’ Ribot zich verschool, had de vrede met Oostenrijk-Hongarije, en onvermijdelijk kort daarop met Duitschland, kunnen gesloten worden in 1917. Dit is een feit dat niet kan geloochend worden en dat hier wel een bondige vermelding verdiende, al kwam er nu ook wezenlijk niets van terecht.
|
|