De wereldoorlog
(1934)–Paul de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 119]
| |
De Tragedie der Dardanellen.Het Voorspel.1915 werd ook nog gekenmerkt door de tragedie der Dardanellen. Het woord tragedie is niets te sterk voor dit avontuur: het bloed heeft met stroomen gevloeid tijdens de groote slachting, maar misschien nergens zoo nutteloos en zoo onzinnig als op het barre schiereiland van GallipoliGa naar voetnoot(1). Een woordje uitleg zal misschien niet overbodig zijn om het geheugen op te frisschen. Den 4 Oogst 1914 brak de Duitsche admiraal Souchon met zijn twee pantserkruisers Goeben en Breslau door den Franschen bewakingsgordel in de Middellandsche Zee. Op de hoogte van Messina stiet hij op de Engelsche slagkruisers Indomptable en Infatigable: Engelschen en Duitschers schouwden elkaar, zonder groeten te wisselen, maar ook zonder het vuur te openen: de oorlog was nog niet officieel verklaard tusschen Duitschland en Engeland. Toen het officieel bericht den Engelschen commandant bereikte zette hij vergeefs de achtervolging in: zijn vijanden hadden te veel voorsprong genomen en den 11 Oogst 1914 liepen de Goeben en de Breslau al door de zeeëngte der Dardanellen, Konstantinopel binnen... om weldra onder de Turksche vlag te varen. Het was duidelijk: Turkije, dat de herinrichting van zijn leger toevertrouwd had aan von der Goltz - die wij te Brussel als Duitsch gouverneurgeneraal zouden krijgen - en dat in 1913 bovendien nog generaal Liman von Sanders met zestig Duitsche stafofficie- | |
[pagina 120]
| |
ren verwelkomd had, was besloten de wapens op te nemen tegen zijn erfvijand, Rusland, en meteen tegen de Verbondenen. De Engelschen hoopten echter dat de Turken, door twee noodlottige Balkanoorlogen uitgeput, zouden verkiezen onzijdig te blijven. Zoo kropen er twee maanden voorbij, die Liman von Sanders als stafoverste van het Turksch leger benuttigde om zich tot den strijd uit te rusten. Met de eerste dagen van November 1914 acht Turkijë zich in staat de vijandelijkheden in te zetten, de betrekkingen met de Verbondenen worden afgebroken, Duitschland telt een nieuwebondgenoot. De Verbondenen antwoorden met een navale machtsontplooiing: de Engelsche pantserkruisers Infatigable en Indomptable, de Fransche pantserschepen Suffren en Vérité beschieten gedurende elf minuten de oude forten door de Turken opgericht bij de zeeëngte der Dardanellen, die de Middellandsche Zee met de Zwarte Zee verbindt. Zij richten schade aan: maar dit bombardement is niettegenstaande een grove fout. De Turken ervaren inderdaad dat Konstantinopel bloot staat aan een raid van de vloten der Verbondenen: zij besluiten, op aandringen van Liman von Sanders, in allerijl het schiereiland van Gallipoli, dat den waterweg der Dardanellen beheerscht, in staat van verdediging te stellen. Te noodlottiger zal die eerste fout later blijken, daar de Verbondenen kostelijke weken laten voorbijgaan. Een man heeft ingezien wat er langs de Dardanellen kan bereikt worden, een burger: Winston Churchill. Hij redeneert aldus: op het westelijk front zijn de legers vastgeloopen, zij hebben zich ingegraven van de Noordzee tot Zwitserland: hier is er niets meer te doen. In het Oosten is er echter een slag te slaan: Rusland zit met miljoenen rekruten, die moeten ongebruikt blijven bij gebrek aan wapens. Laten wij de Dardanellen forceeren, Konstantinopel innemen, en langs door de Dardanellen aan Rusland de hand reiken. Dit was een grootsch en practisch plan, dat wellicht den oorlog een paar jaren vroeger had kunnen beëindigen, indien | |
[pagina 121]
| |
het op het gepaste oogenblik, het is te zeggen onmiddellijk, was uitgevoerd geworden: in November-December waren de Dardanellen nog niet voldoende versterkt om een doorbraak van de Engelsche en Fransche vloten te beletten. Het plan van Churchill vond echter geen genade in de oogen van Kitchener en van Joffre: deze beweerden dat de beslissing op het westelijk front moest afgedwongen worden. Ook Fisher, de grootste Engelsche maritieme autoriteit, trad hun zienswijze bij: hij wilde geen schepen geven, evenmin als de generaals troepen wilden afstaan. Zoo moest Churchill eerst weken en weken pleiten om de weerbarstige militaire overheden te overtuigen: op het einde van Januari 1915 weet hij ze te overhalen: er zal tot den aanval overgegaan worden. De vloot zal echter alleen ingrijpen, zonder de hulp van een landingsleger: dit is een tweede fout. De Turken hebben het schiereiland van Gallipoli versterkt, zwaar geschut bij de hand gesleept, en heel de zeeëngte der Dardanellen met mijnen - zoo vastliggende als drijvende - versperd. De Verbondenen begaan daarenboven nog de onvoorzichtigheid weken op voorhand door de vloot geregeld de Turksche forten te laten beschieten, in de hoop ze te vernietigen. Zij slagen daar gedeeltelijk in, maar Liman von Sanders treft zijn voorzorgen, stelt meer en meer batterijen op, die hij zorgvuldig verbergt en laat zwijgen tot op den dag van den grooten aanval, dien hij nakend voelt: hij is op zijn hoede, en de Verbondenen hebben omzeggens moedwillig aan alle verrassing verzaakt. Inmiddels hebben de Engelschen, aangevoerd door admiraal Carden, en de Franschen, aangevoerd door admiraal Guépratte, hun strijdmachten te water in dien hoek ontzaglijk versterkt: Fisher heeft zelfs de Queen Elisabeth, het jongste en sterkste schip van heel de Engelsche vloot, afgestaan. Er wordt beslist dat de vloot den 18 Maart een beslissenden stormloop zal wagen. Het is echter te laat. De Duitsche admiraal Usedom en kolonel Weber zijn ter plaats: zij beschikken over vier en zeven- | |
[pagina 122]
| |
tig zware kanonnen, vijf en tachtig obusiers en vijftig lichte stukken - allemaal goed verborgen. Wanneer de forten zullen vergruizeld zijn en de Engelschen en Franschen zullen wanen dat zij de baan vrij hebben, zullen de vuurmonden zich eerst ontmaskeren. In Maart 1915 was er al een landingsleger noodig geweest: waren eenige regimenten, onder de bescherming van het overmachtig vuur der vloot, ontscheept geworden en hadden zij het Turksch veldgeschut bestormd en tot zwijgen gebracht, dan was de doorbraak bijna zeker gelukt. Maar nu zou het anders uitloopen. Den 27 Maart stuurt de opperbevelhebber Robeck, die Carden vervangen heeft, een zwerm kleine schepen vooruit, terwijl de slagschepen de Turksche forten onder een regen van vuur verpletteren; de voorhoede heeft tot taak de mijnen op te ruimen en een doortocht te banen voor den volgenden dag. Zij lijdt zware verliezen en kan haar taak maar half en half vervullen. De groote aanval zal nochtans 's anderendaags doorgaan. Het is afgesproken dat de vier grootste schepen, Queen Elisabeth, Inflexible, Nelson en Agamemnon, van op grooten afstand de forten zullen beschieten; de oudere slagschepen zullen tot op zeven kilometer naderen en van daar het vuur openen. Wanneer alles zal vergruizeld en platgeschoten zijn, zullen de lichte schepen weer voorafgaan, om de mijnen op te ruimen: achter hen zal de vloot door de gezuiverde zeeëngte doorbreken, Kontantinopel bombardeeren en tot overgave dwingen, en wellicht Turkije meteen. Dat is het plan: maar het is zonder den waard gerekend. | |
De Mislukte Aanval ter Zee en de Dramatische Landing der Anzac's.Hier volgt het antwoord der Turken. Eerst wanneer de schepen voldoende genaderd zijn, openen zij het vuur met hun verborgen landbatterijen. De Inflexible wordt geraakt, | |
[pagina 123]
| |
ziet brand aan zijn boord uitbreken. De Agamemnon ontvangt twaalf treffers, vijf op zijn pantser en zeven in zijn bovenstructuur. De Bouvet gaat op minder dan één minuut met zes honderd vijftig man naar den grond. De Gaulois wordt op zijn beurt doodelijk getroffen: zijn kapitein kan hem nog juist stranden. De Inflexible stoot op een mijn: een bres van tien meter op vijf gaapt in zijn flank. Zes en twintig manschappen moeten geofferd worden - zij worden levend opgesloten achter de veiligheidsbeschotten - om hem drijvend te houden. De Irrésistible en de Océan die hem ter hulp gesneld waren, ondergaan hetzelfde lot: zij stooten op een mijn, en zinken, na eenige uren. Ook de Suffren is buiten strijd gesteld: de Turksche mijnen blijven meester van het slagveld, admiraal Robeck blaast den aftocht en brengt zijn vloot in veiligheid. Misschien, had hij den volgenden dag nog een stormloop gewaagd, was hij toch doorgeraakt: de Turken hadden schier geen ammunitie meer, bijzonder voor de zware, moderne stukken, en hun moed stak tot in hun hielen. Maar Robeck, die dat natuurlijk niet wist, achtte het raadzaam niet aan te dringen. Het voorspel is afgespeeld. De anstaande hoofdacteur, de Engelsche generaal sir Jan Hamilton, heeft het van op een Engelsch schip bijgewoond. Hij is speciaal door Kitchener uitgestuurd om den toestand te beoordeelen. Hij brengt zijn advies uit: de vloot alleen kan niet door, een landingsleger moet aan wal gezet worden en het schiereiland van Gallipoli zuiveren om haar den weg te banen. Er wordt dus besloten tot een landing. Was de landing terstond ondernomen geworden, zij was bijna ongetwijfeld met succes bekroond geworden: de Turken hadden schier geen troepen bij de hand. Maar weer werd er kostelijke tijd verspild. Een groote basis werd opgericht te Moudros, waar het landingsleger werd samengetrokken. De Turken werden aldus eens te meer gewaarschuwd dat er een aanval op til was, ditmaal te lande: in allerijl stuurden zij versterkingen naar Gallipoli en bedekten het schiereiland | |
[pagina 124]
| |
met een sterk loopgrachtenweb. Enver bey, de Turksche opperbevelhebber, en Liman von Sanders, de algemeene stafoverste van het Turksch leger, kwamen in persoon de verdedigingswerken bezichtigen en organiseeren. Bovendien wezen de Verbondenen de hulp af van Griekenland. Venizelos had aangeboden met het Grieksch leger tegen Konstantinopel op te rukken: wilden de Turken in dit geval hun hoofdstad verdedigen, zij moesten hun front van Gallipoli ontruimen of althans verzwakken. Maar Sasonov, minister voor Buitenlandsche Zaken van Rusland, liet weten dat de Tzar zich verzette tegen de tusschenkomst van het Grieksch leger: Rusland, dat nog vol illusies zat, eischte Konstantinopel voor zich zelf op. Kostbare weken kropen weer eens voorbij, door Liman benuttigd om de forten te herstellen, troepen en geschut aan te brengen: vóór dat sir Jan Hamilton met zijn toebereidselen klaar kwam, wachtte Liman hem af met 60,000 man, 150 zware stukken en lichte batterijen in verhouding. Daartegenover kon sir Jan Halmilton 80,000 man stellen met 150 lichte stukken, naast de artillerie der vloot. Zijn leger bestond uit de A.N.Z.A.C's (Australia and New-Zeeland Army Corps), de 29e Engelsche divisie, de Royal Naval Division en een Fransch korps onder generaal d'Amade. De ontscheping werd vastgesteld op den 25 April: d'Amade zou met zijn regimenten landen op de Aziatische kust, om de aandacht van de Turken af te leiden, en sir Jan zou zijn 60,000 man op Gallipoli zelf aan wal zetten: vijf plaatsen waren aangeduid op het strand voor de ontscheping: V., W., X., Y. en Z. Onder de bescherming der oorlogsbodems rukken de transporten op: een eerste flotilje legt aan voor V. De Turken laten begaan: de Engelschen wanen al dat zij zonder slag of stoot zullen ontschepen. Maar wanneer zij in de roeibooten opgestapeld zitten, beginnen de Turksche mitrailleuses en kanonstukken dood en vernieling te braken: zoo dik vallen de dooden, dat sommige soldaten onder de lijken versmacht worden. De Engelschen worstelen een heele dag om een hand- | |
[pagina 125]
| |
jevol mannen te ontschepen; met de nacht vatten zij vasten voet op het strand, maar kunnen zich niet ontplooien. Op W. gaat het er schier even bloedig toe: de 86e brigade springt tot aan den romp in het water, onder een helsch vuur, slaagt er in, na een verschrikkelijken stormloop met het blank wapen, de Turken een beetje achteruit te werpen, zoodat de rest van de legerafdeeling kan ontschepen. Op X. gaat het een beetje beter: de Royal Fusiliers banen hun weg met het blanke wapen, en bezetten de omringende hoogten. Op Y., loopt het echter totaal spaak: na zonder verzet ontscheept te zijn, worden de Engelschen verrast door een geweldigen Turkschen tegenaanval; alleen dank aan het vuur der vloot slagen zij er in zich opnieuw in te schepen, na natuurlijk zware verliezen geleden te hebben. Alles samen hebben, in dien hoek, negen duizend man kunnen landen en zich ingraven op het strand: maar het heeft drie duizend dooden en gekwetsten gekost. Een beetje verder, op Z., zijn de Anzac's bij verrassing ontscheept, met pak en zak; de zee is daar door steile klippen bezoomd, de Turken vermoeden niet dat een landing mogelijk is. Maar de stoere cow-boys uit Australië en Nieuw-Zeeland klimmen als katten langs de steile rotsen, hijschen er zelfs een paar batterijen op en vallen te midden van de Turken als uit den hemel. Liman von Sanders voelt dat het hier gemeend is: hij raapt alles bijeen wat hij kan en werpt 20,000 man met het blanke wapen op de Anzac's. De worsteling die hier volgt is één van de vreeselijkste die kan ingebeeld worden: man tegen man gaat het, gedurende uren en uren, tot wanneer de Turken het eindelijk opgeven en de Anzac's meester laten van het strand: zij houden hen echter omsingeld en in bedwang, van op de omringende hoogten. Alles samen: een mislukking! Op V. liggen de Engelschen op het strand, als aangespoelde wrakken; op W. zijn zij wat verder geraakt, doch moeten zij aan verwoede tegenaanvallen het hoofd bieden; op X. hebben zij zich opnieuw | |
[pagina 126]
| |
moeten inschepen; op Y. houden enkele compagnies stand tegen een Turksche overmacht; op Z. graven de Anzac's zich in. d'Amade is inmiddels aan den overkant, op den Aziatischen oever der Dardanellen, schier zonder slag of stoot aan wal gestapt. 't Hangt maar van sir Jan Hamilton af dat de Franschen langs de Aziatische kust zouden oprukken, om daar ten minste de Turksche batterijen te vernielen, die de Engelschen op Gallipoli in den rug schieten - de Dardanellen zijn immers van twee tot zes kilometer breed. Sir Jan, de opperbevelhebber, roept d'Aamade echter terug: deze moet gehoorzamen, scheept zijn troepen in, en leidt ze ter slachting naar Gallipoli. | |
Suvla. De Wonderbare aftocht.Gedurende dagen en dagen wordt dit barre hoekje van Gallipoli het tooneel van een reeks moorddadige aanvallen en tegenaanvallen: een Verdun in 't klein, zonder zooveel artillerie, maar onder sommige opzichten nog vreeselijker. Er bestaat geen achteruit: de Turksche mitrailleuses en kanonnen bestrijken heel het front der Verbondenen, ja, de batterijen van de Aziatische kust bestoken ze zelfs in den rug. De officieren worden door de Turksche scherpschutters, die in de boomen nestelen, als vliegen neergeveld. Geen druppelke water te vinden: alles moet bijgesleept worden onder het vuur van den vijand. Een echte hel! De versterkingen smelten als sneeuw onder de zon; 't wordt een woeste, ongenadige moordpartij. De Turken hebben maar één doel: den vijand in de zee te werpen. De Verbondenen van hun kant willen niet lossen. Na een maand strijd is hun front misschien nog geen tien vierkante kilometers uitgebreid geworden. En daarbij komt dan de zomer, stilaan, met zijn muggen en zijn verzengende hitte, met den walgelijken lijkreuk die over het slag- | |
[pagina 127]
| |
veld broeit. Besmettelijke ziekten breken uit: op zekere oogenblikken ligt meer dan de helft van het leger zwaar ziek. Duizend man per dag moeten weggebracht worden: en dat is geen kinderspel. De duikbooten zijn opgedoken. Den 19 Mei gaat de Majestic naar de haaien. Kort daarna wordt de Triumph getorpedeerd. Fisher roept in allerijl zijn Queen Elisabeth naar de Noordzee terug: de groote oorlogsschepen zoeken beschutting in veilige havens. Zoo wordt het leger van Gallipoli nog van den steun en de hulp der vloot beroofd, terwijl de Turken steeds geweldiger komen aanzetten: de Russische nederlaag in Galicië heeft 100,000 man van hun troepen beschikbaar gesteld! De Verbondenen sturen troepen, generaals, Byng voor de Engelschen, Gouraud voor de Franschen. Gouraud zal trouwens niet lang meegaan: een Turksche granaat rukt hem den arm af en verwondt hem nog zwaar in het lichaam. Zoo verlaat de huidige gouverneur van Parijs het front. Duizende en nog duizende officieren en soldaten worden geofferd in kleine steriele operaties: een schromelijker bloedbad is nauwelijks denkbaar. En steeds komen versterkingen aan: spijts de geweldige verliezen beschikt sir Jan Hamilton rond eind Juli 1915 over 250,000 man. Hij besluit een slag te slaan, een nieuwe landing te wagen, hooger op, in de baai van Suvla. In de eerste dagen van de oogstmaand wordt die nieuwe doorbraak beproefd: 25,000 man, versch uit Engeland ontscheept, doch onervaren en aangevoerd door oude, versleten generaals, landen te Suvla. De operatie is ditmaal beter voorbereid: de Turken worden verrast. Maar de Engelschen geraken in een onbeschrijfelijke wanorde: zij verspelen kostelijke uren. Liman von Sanders vindt tijd om in allerijl versterkingen bij te brengen. Het zijn weer eens de ontembare Anzac's, die een beetje verder ontscheept zijn en die op ernstigen tegenstand hebben gestuit, die het leeuwenaandeel van het werk te verrichten krijgen. Het is om er bij te weenen als men overweegt hoe die prachtmenschen, aangevoerd door een generaal die meevecht in de eerste lijn en die een oorlogsman | |
[pagina 128]
| |
is, Birdwood, vergeefs wonderen verrichten, die te niet gedaan worden door de lamlendigheid van de Engelschen een beetje verder: 25,000 man worden daar tegen gehouden door 500 Turksche scherpschutters, terwijl de Anzac's, die met het gros der Turken op hun nek zitten, 375 officieren van de weinig overblijvende en 10,000 man op het slagveld laten! Nu wordt het zelfs den koppigen sir Jan Hamilton duidelijk dat Gallipoli en de Dardanellen niet te veroveren zijn: de Verbondenen besluiten hun front naar Saloniki te verleggen en Gallipoli te ontruimen. Gevaarlijke onderneming als er ooit één geweest is: 't is een echt waagstuk een groot leger terug te trekken, onder de neus der Turken, die het ten allen kante beheerschen en die gereed zitten om het te bespringen en in de zee te werpen. Sir Jan Hamilton wordt vervangen door generaal Monro: deze onderzoekt den toestand en dringt aan op onmiddellijke ontruiming. Hij raamt zelf dat de helft van het leger bij die operatie zal verloren gaan: maar beter een helft gered, dan niets! Er wordt dan beslist eerst Suvla te ontruimen: daar zitten de Anzac's. Birdwood haalt hier een echt meesterstuk uit: bijgestaan door admiraal Wemyss, verwezenlijkt hij den krachttoer er uit te muizen, met pak en zak, met 80,000 man, 250 kanonnen, 2,000 wagens, zonder dat de Turken, die op den loer zitten, er iets van merken!! Ook de rest van het front werd trapsgewijze, bij nacht, ontruimd: bij dag schoten de overblijvenden geweldig, en ondernamen zelfs kleine aanvallen om de Turken te verschalken. Een heele komedie werd op touw gezet om ze in slaap te wiegen: als een kolom aan 't aftrekken was, en overvlogen werd door een vijandelijk vlieger, maakte zij rechtsomkeer en rukte opnieuw op naar de loopgraven, om den indruk te wekken dat versterkingen in aantocht waren. Duizend krijgslisten in dien aard werden verzonnen, met het gevolg dat zelfs de sluwe Liman von Sanders geen lont rook: eerst toen heel het schiereiland van alles wat verhuisbaar was geledigd was, | |
[pagina 129]
| |
staken de Engelschen de stocks dij zij moesten achterlaten in brand. Toen gingen de oogen van de Turken natuurlijk open: zij begonnen verwoed te schieten en storm te loopen. Maar dat was een open deur instampen: de beloerde prooi was verzwonden. Naast de Anabasis der Grieken, door Xenophon beschreven, en de heugelijke marsch der Tcheken door Siberië, moet die aftocht als één van de merkwaardigste beschouwd worden die in de geschiedenis gekend zijn: generaal Birdwood, de aanvoerder der Anzac's, en admiraal Wemyss waren er de bezielers van. Die geslaagde aftocht was voor de Verbondenen de eenige batige post, bij heel dit jammerlijk avontuur: voor de rest was het noch meer een totaal fiasco geweest. In de geschiedenisboeken wordt er van het avontuur van de Dardanellen en Gallipoli ternauwernood gerept: dit is maar een episode geweest uit den wereldoorlog, een soort van intermezzo op een zijfront. En toch, welk een vervaarlijke bloedrol! Het Fransch korps, dat nooit meer dan 42,000 man telde, verloor: aan gesneuvelden: 182 officieren, 3,524 manschappen; vermist: 42 officieren, 6,500 manschappen; gekwetst: 354 officieren, 17,000 manschappen. Daarbij dienen duizenden zieken gevoegd. De Britten boekten natuurlijk nog een veel schromelijkeren schadepost: meer dan 28,000 dooden, 11,000 vermisten - meestal gedood natuurlijk, want er werden niet veel gevangenen gemaakt bij de gestadige worstelingen lijf aan lijf - rond de 80,000 gekwetsten, en over de 100,000 zieken, waarvan duizenden bezweken of hun leven lang geknakt bleven! Dat was de tragedie der Dardanellen. Zoek nu het schiereiland van Gallipoli op een landkaart van Europa: ge zult een klein landtongetje vinden, zoo smal en zoo nietig, dat men er zelfs met eene fijne pen het gewezen front der Verbondenen niet zou kunnen op aanstippen. Daar ligt het gebeente te verbleeken van meer dan honderd duizend jonge mannen, met de Turken inbegrepen! | |
[pagina 130]
| |
Balans van het Eerste Jaar.Het eerste oorlogsjaar werd nog gekenmerkt door andere gebeurtenissen dan deze die wij reeds aanhaalden. Wij sommen ze hier bondig op. Italië stelt zijn legers ten dienste van den meestbiedende. Bülow poogt te vergeefs Oostenrijk-Hongarije tot voldoende toegevingen te bewegen: de Engelschen en de Franschen zijn milder, vermits het van 't hunne niet is. Alleen de Russen stribbelen tegen in het kamp der Verbondenen, zij houden er niet erg aan dat Italië in den Balkan voet vat. Ten slotte gooien de Verbondenen het op een akkoordje met Italië, dat aan hun zijde te velde trekt. Het Italiaansch leger is evenwel maar zeer flauwtjes uitgerust en bewapend: het breekt dan ook niet veel potten, te meer daar het in een zeer lastig terrein heeft te strijden. De tusschenkomst van Italië oefent derhalve op het verloop van den strijd een minder doorslaanden invloed uit, dan kon verwacht worden. Bulgarije en Rumenië volgen inmiddels het voorbeeld van Italië: zij verklaren zich bereid aan den oorlog deel te nemen, en wachten voorstellen af. Rumenië zal tot in 1916 wachten, doch Bulgarije is haastiger: in September 1915 mobiliseeren de Bulgaren tegen de Verbondenen. Zij hebben nog een eitje te pellen met Servië. Op dit oogenblik besluiten de Verbondenen, om de bedreigde Serviërs de hand te reiken, een nieuw front op te richten te Saloniki. Maar dit loopt van geen leien dakje. Konstantijn van Griekenland, schoonbroeder van Wilhelm II, steekt stokken in het wiel. Niet alleen verklaren de Grieken, die een militair verbond met Servië gesloten hebben tegen de Bulgaren, aan die laatste den oorlog niet: doch Konstantijn trekt zes legerafdeelingen samen in den rug der ontschepende Verbondenen. Deze antwoorden met een machtontplooiing ter zee, en Konstantijn krabbelt achteruit. Weinigen tijd later richt | |
[pagina 131]
| |
Venizelos te Saloniki een ‘nationale Grieksche regeering’ op, die met de Verbondenen samenwerkt, terwijl Konstantijn te Athene met de Duitschers heult. Met dit alles is er veel tijd verloren en vooraleer de Verbondenen voldoende strijdkrachten bij de hand hebben worden de Serviërs, door de Oostenrijkers en de Bulgaren tegelijkertijd bestookt, overrompeld, uit hun land geworpen en in de barre bergen van Albanië gedreven. Op de 400,000 man waarmede zij in 1914 te velde getrokken zijn, weten er amper 100,000 te ontsnappen. Italië weigert hun den toegang tot de Albanische steden, die het bezet houdt - wat de wrok van het huidige Joego-Slavië tegen Italië verklaart - en de Engelschen moeten het Grieksch eiland Korfoe bezetten, om er het uitgeput en ziek overschotje van het Servisch leger te herbergen en weer op te knappen! De Verbondenen weten evenwel de Bulgaren te stuiten, en hun front van Saloniki te behouden. Wanneer wij aldus het eerste oorlogsjaar overschouwen komen wij tot deze slotsom: 1. - De Duitschers zagen door den Marneslag hunne hoop op een spoedige en beslissende overwinning op het westelijk front verijdeld. Zij waren hun strekste troef kwijt. 2. - De Russische pletrol geraakte niet behoorlijk in gang, en werden de Duitschers op het westelijk front ontgoocheld, in het Oosten brachten zij het er beter van af, dan zij het durven hopen hadden. 3. - Turkije vermocht de Engelschen in Egypte en verder in Indië niet ernstig te verontrusten, ofschoon het op Gallipoli de Verbondenen meer tablatuur gaf, dan zij verwachtten. 4. - Italië dat naar de wapens greep, op een oogenblik wanneer het Oostenrijksch front wankelde onder de mokerslagen van de Russen, bracht niet veel aarde aan den dijk ten gunste der Verbondenen. 5. - Op het westelijk front vermochten de Verbondenen, spijts hunne veel grootere getalsterkte, de Duitschers uit hunne schansen niet te werpen. Het werd duidelijk dat er | |
[pagina 132]
| |
daartoe een veel machtiger materiaal zou noodig zijn, dan het bestaande. 6. - Door de verovering van Servië reikten de Duitschers van uit Berlijn aan de Turken te Konstantinopel de hand. Zij hadden de eenheid van front verwezenlijkt, terwijl de Verbondenen versnipperd bleven strijden. Dit zou hun toelaten met geringere middelen betrekkelijk grootere resultaten dan de Verbondenen te bereiken, vermits zij op bepaalde oogenblikken in staat waren al de strijdmachten van hun bondgenootschap tegen één geïsoleerden tegenstander (zooals Rusland, Servië of later Rumenië) samen te trekken. Dus alles samen hadden de Duitschers op het einde van het eerste oorlogsjaar een gunstige strategische positie: hun vijanden waren evenwel in alle andere opzichten veel sterker, te meer daar zij feitelijk de zee beheerschten en dus de heele wereld voor hen konden laten werken. In een oorlog, waarin het materiaal en de grondstoffen gaandeweg een grootere rol zouden spelen, was zulks van overwegende beteekenis. Wat zien wij ook nog? Dat de oorlog zeer spoedig naar den totalen oorlog evolueert: 1. - Al de landen mobiliseeren meer en meer volk. Hoe meer strijders er sneuvelen, hoe meer rekruten de volgepropte depots leveren. Wanneer Engeland den algemeenen dienstplicht afkondigt, kan er geen twijfel meer bestaan: het gaat om een verdelgingskrijg, niet van legers tegen legers, doch van volkeren tegen volkeren. 2. - Al de bestaande militaire theorieën zijn vergruizeld, de moderne oorlog wordt al doende geïmproviseerd. 3. - Meer en meer landen nemen aan den oorlog deel, al wie in zijn aantrekkingsspheer ligt wordt er in meegezogen. 4. - Meer en meer krijgsmateriaal wordt gevergd, de oorlog wordt met den dag wreeder voor de strijders en vergt ook een steeds aangroeiende krachtinspanning van de nietstrijders. Kortom, na dit eerste oorlogsjaar wordt het duidelijk dat de moderne oorlog heelemaal iets anders is, dan voorheen ver- | |
[pagina 133]
| |
moed werd. De landen zitten in een kringloop: zij hebben zich zulke groote offers getroost dat zij kost wat kost moeten zegevieren. Een vergelijk is uitgesloten: het zal moeten gaan tot het bittere eind. Dat is de balans van het eerste oorlogsjaar. Het is uit met den ‘frisschen, vroolijken krijg’: nu is er alleen nog plaats voor een lange, wetenschappelijke moordpartij, die nog drie jaren zal aanhouden! Van in 1914 hadden de twee voornaamste legers zich moeten ingraven - waardoor de generaals van weerskanten hunne onmacht toegaven. Winston Churchill merkt inderdaad terecht op in zijn Gedenkschriften: ‘Er is geen bloedigere oorlog dan de sleetoorlog. Geen enkel plan kon minder schitterende resultaten opleveren dan de frontale aanvallen. Het is nochtans daarvoor dat de Fransche en Engelsche legerleidingen gedurende drie jaar de bloem van hun volk geofferd hebben. Meer nog, het somber bloedbad, dat het gevolg was van die sleetpolitiek, woog niet in dezelfde mate op de strijders. De Fransch-Britsche offensieven van 1915, 1916, 1917 kostten bijna in elk geval - en zeker gezamenlijk - veel meer verliezen aan de aanvallers dan aan de Duitsche verdedigers. Het was geen ruiling van een leven voor een leven. De moord op een vijand werd gestatig betaald met twee, drie Fransche of Britsche levens, en men kon overgaan tot ijselijke berekeningen om te besluiten dat de Verbondenen ten slotte eenige miljoenen manschappen zouden overhouden. De aanstaande geslachten zullen niet alleen afgrijselijk, doch ongelooflijk vinden, dat het militaire element dergelijke theorieën kon opdringen aan de vurige en heldhaftige burgerlijke bevolkingen, die zich aan zijn bevelen onderwierpen. Veldslagen worden gewonnen door bloedvergieten en maneuvreeren. Hoe grooter een generaal is, hoe meer hij beroep doet op het maneuver en hoe minder op het bloedvergieten. Het is omdat men de veldoversten dergelijke gaven toekent, die hun toelaten de overwinning af te dwingen zonder nutte- | |
[pagina 134]
| |
loos bloedvergieten, dat hun beroep zoo hoog aangeschreven staat. Want, indien hunne kunst alleen neerkwam op een sinister ruilen van menschenlevens en op het tellen van de lijken voor 't slot, dan zouden ze zeker veel lager zinken in de menschelijke bewondering.’ Wij gelooven dat er maar redelijk weinig menschen meer gevonden worden om de veldheeren nog zoo naïef te bewonderen als voorheen: de moderne oorlog heeft de militaire kunst gedood. Een oorlog is nog doodgewoon een militaire slachting en niets meer. Wie daaromtrent nog illusies koestert heeft zeker de les van de gebeurtenissen niet begrepen. |
|