De wereldoorlog
(1934)–Paul de Mont– Auteursrecht onbekend
[pagina 98]
| |
Op het Oostelijk Front.De Eerste Winter.Wij hebben verteld hoe de Russische ‘pletrol’ in December 1914 gestuit werd, en hoe het Russisch offensief in Galicië op een sisser uitliep, zooals te voren ook de stormloop van de Russische legers tegen Oost-Pruisen was mislukt. Groot-Hertog Nikolaas gaf zich echter niet gewonnen en met de eerste dagen van 1915 stond een nieuw Russisch leger van 500,000 man slagvaardig om de Oostenrijkers uit het Karpathengebergte te werpen en Hongarije te overrompelen. De Oostenrijkers, die aanvankelijk met één tegen twee kampten, wankelden eens te meer onder dezen nieuwen aanval. Van in Januari 1915 moest Conrad von Hoetzendorff opnieuw beroep doen op de Duitsche hulp. Hindenburg en Ludendorff, die de meening toegedaan waren dat de beslissing moest vallen op het Oostelijk front, waren het met hem eens: zij drongen aan dat de Duitsche legerleiding al hare beschikbare reserves naar het Russisch front zou sturen. Maar de Duitsche opperbevelhebber, Falkenhayn, wilde daarvan niet weten: zooals Joffre, zooals Kitchener oordeelde hij, dat het Fransch front veruit het gewichtigste was. Hij verleende derhalve aan Hindenburg maar vier legerkorpsen. Daarop stond deze drie afdeelingen af, onder generaal von der Marwitz, om met de Oostenrijkers samen te werken; hijzelf zou in Oost-Pruisen een offensief inzetten, om de Oostenrijkers te ontzetten. Om aan de drukking der Russen te ontsnappen ontketenden de Oostenrijkers, bijgestaan door von der Marwitz, in de laatste week van Januari 1915 een verwoeden tegen- | |
[pagina 99]
| |
aanval in het Karpathengebergte: zij werden echter afgeslagen en de Russen behielden Galicië. Maar meer zuidelijk slaagden de Oostenrijkers erin de Russen in Bukovina achteruit te drijven, en rond midden Februari heroverden zij Czernowitz. Middelerwijl was Hindenburg, met het achtste Duitsch leger onder Otto von Below en het tiende leger onder von Eichhorn den 7 Februari overgegaan tot een grootscheepschen aanval tegen den Russischen rechtervleugel. Zijn methode getrouw overvleugelde hij den vijand: den 15 Februari slaagde hij erin het grootste gedeelte der Russische troepen in het groote woud van Augustov te drijven, zich uitstrekkend tusschen Grodno en Lyck. De Russen ondernamen een tegenaanval van uit Grodno om de omsingelende beweging der Duitsche legers te stuiten: toen die tegenaanval schipbreuk leed, was het lot van de Russen bezegeld. 110.000 Russen, met 300 kanonnen, legden de wapens neer. De ‘winterveldslag der Mazurische Meeren’ werd een nieuwe Tannenberg. Hindenburg kon evenwel dit succes niet uitbaten, bij gebrek aan reserves; hij moest zelfs een Russischen tegenaanval afweren, die zonder gevolg bleef. En verre van er het bijltje bij neer te leggen, hernamen de Russen hunne aanvallen tegen het Oostenrijksch front van het Karpathengebergte. De Oostenrijkers poogden vergeefs de belegerde vesting Pzremysl te ontzetten: den 22 Maart viel deze met 40.000 man in de handen van de Russen, die daardoor bovendien hun belegeringsleger van 200.000 man beschikbaar kregen. Hiermede zetten zij hun stormloop tegen de Karpathen nieuwe kracht bij: spijts hun wanhopig verweer, spijts de troepen die zij aan al hun andere fronten ontleenden, konden de Oostenrijkers niet beletten dat de Russen in vollen Winter de besneeuwde passen der Karpathen veroverden. Op dit oogenblik was de toestand der Oostenrijkers werkelijk hachelijk: braken de Russen door, de dubbele Monarchie | |
[pagina 100]
| |
dreigde ineen te storten. Bovendien werd de houding van Italië en van Rumenië men den dag onzekerder. Conrad, gesteund door Hindenburg en Ludendorff, richtte een nieuwen oproep tot de Duitschers, en met de laatste dagen van Maart verleende Falkenhayn eindelijk een legerkorps, onder von der Marwitz. Veel was dit niet, maar 't bleek genoeg te zijn: von der Marwitz, gesteund door een Oostenrijksch korps, zette in de eerste dagen van April een tegenoffensief in, en wist de Russen lichtelijk achteruit te slaan, zoodat de Oostenrijkers meester bleven van de Karpathenpassen. De Russen waren uitgeput: van November 1914 tot April 1915 hadden zij op dit front 500,000 man verloren. Ook de Veldslag der Karpathen liep voor hen op een tegenvaller uit. Oogenschijnlijk was hunne positie niet zoo slecht. Hadden zij in Polen terrein verloren, zij hielden nog aanzienlijke gebieden bezet in Oostenrijk. Maar de factors van innerlijke ontbinding zouden meer en meer beginnen te wegen op de Russische legers. Het getraind veldleger was schromelijk gedund: de rekruten, waarmede de verliezen moesten aangevuld worden, werden stilaan bewerkt, in de kazernen, door de revolutionnaire propaganda. En dan: de nalatigheid, om niet te zeggen het landverraad van Soekhomlinov begonnen zich te laten voelenGa naar voetnoot(1). In verband hiermede, kunnen wij verwijzen naar de opstellen van generaal Youri Danilov in de Revue des Deux-Mondes: het Russisch ministerie voor oorlog werkte op alle manieren den legerstaf tegen. Omkooperij, wijnpotterij waren schering en inslag: zoo kwam het dat de Russische legers van de noodige bewapening verstoken bleven, en dat zij den verderen stormloop der Duitsch-Oostenrijkers in beslist ongunstige voorwaarden zouden moeten afwachten. | |
[pagina 101]
| |
Daarbij kwam nog dat, langs Duitsche zijde, het prestige van Hindenburg-Ludendorff begrijpelijker wijze kolossaal gestegen was ten nadeele van dit van Falkenhayn. Deze moest zelf toegeven dat de Duitschers in 1915 onmachtig waren een doorbraak op het westelijk front te beproeven. In die voorwaarden werd besloten dat de Duitschers al hunne beschikbare krachten zouden aanwenden om de Russen te verpletteren. De toestand had zich daarbij gewijzigd in dezen zin dat de offensieve kracht der Russen geknakt was, en dat het initiatief voortaan aan Hindenburg zou behooren, die het bewijs geleverd had een veel bekwamer veldheer te zijn dan Groot-Hertog Nikolaas. De superioriteit der Duitsche legerleiding zou nog scherper naar voren komen, wanneer de Tzar in persoon het opperbevel der Russische legers zou in handen nemen en zich door Raspoetin zou laten beïnvloeden. | |
Het Zomeroffensief der Duitsch-Oostenrijkers tegen de Russen.Met het ingaan van den Zomer 1915, bevonden de Russen zich dus in een weinig verkwikkelijk postuur. Zij hadden vervaarlijke verliezen geleden, en ontbrak het hun niet aan rekruten, het mangelde hun aan gedrilde troepen. Zij ondervonden moeite om de gapingen in hunne gelederen aan te vullen... en met hunne gewone zorgeloosheid berichtten zij dit zelf aan de Duitschers, die met het grootste gemak hunne ongecijferde draadlooze mededeelingen opvingen! Boven alles heerschte er evenwel schaarschte aan materiaal in het Russisch leger: op zeker oogenblik waren er maar, hoop en al, zeven honderd duizend geweren meer beschikbaar voor heel dit reuzenleger! En kanonnen en obussen werden al even karig aan de strijders toebedeeld. Wij zullen verder | |
[pagina 102]
| |
meer in het bijzonder de oorzaken van de Russische ontreddering en daaropvolgende nederlaag bestudeeren. Hier moge het volstaan vast te stellen, dat de Duitschers perfect de zwakke punten in het Russisch pantser kenden, en dat zij dus al de kansen op hun zijde hadden, wanneer zij besloten in 1915 met de Russen af te rekenen. In de streek van Gorlice-Tarnov, tusschen de Weichsel en de Karpathen, werd een doorbraakleger samengetrokken, bestaande uit het elfde Duitsch leger en het vierde Oostenrijsch leger, onder het opperbevel van den Duitschen veldmaarschalk von Mackensen. Dit geschiedde in het grootste geheim. Om de aandacht van de Russen af te leiden, ondernamen de Duitschers bovendien een aanval, veel meer noordelijk, in Koerland. De Russische Staf liet zich verschalken, stuurde inderhaast machtige versterkingen naar het Noorden, en werd ten eenenmale verrast wanneer von Mackensen, in de nacht van den 1 op den 2 Mei 1915, op het Karpathenfront lossloeg. Het tweede Russisch leger, onder generaal Dimitriev, verpletterd onder de overmachtige Duitsche artillerie, begaf: en in den namiddag van den 2den Mei zaten de Duitschers al door de derde Russische positie, in den rug van hun vijanden. Ook de Oostenrijkers waren, ofschoon ten koste van zware verliezen, doorgebroken. Groothertog Nikolaas, destijds nog opperbevelhebber, het gevaar inziend, gaf het sein tot den algemeenen aftocht. Daarenboven stuurde hij inderhaast naar Galicië de 150.000 man, die in de streek van Odessa gereed lagen om tegen Konstantinopel op te rukken. Mackensen, gevolgd door de legers Boroevic, Böhm Ermoli, Linsingen, Pflanzer Baltin en Dankl, dreef dus de Russen achteruit over heel het front: na eenige dagen waren de Russen uit heel het gedeelte van Oostenrijk verdreven, dat zij veroverd hadden, op een klein strookje rondom Lemberg na. Op dit oogenblik rees er tusschen den Duitschen generalissimo, Falkenhayn, en den opperbevelhebber op het Oostelijk front, Hindenburg, een meeningverschil op, dat door generaal | |
[pagina 103]
| |
Hoffmann grondig behandeld wordt in zijn werk La Guerre des occasions manquéesGa naar voetnoot(1). Ludendorff en Hoffmann hadden een grootscheepsch plan opgevat om de Russische legers te omsingelen en tot overgave te dwingen, wat aan den oorlog op het Oostelijk front een zegevierend einde zou gesteld hebben. Hindenburg had er zijn goedkeuring aan gehecht. Doch Falkenhayn, die heel het oorlogsgebied overschouwde, weigerde het te bekrachtigen: hij oordeelde dat het doorzetten van dit plan te veel Duitsche strijdmachten zou opslorpen. Daar kwam dan nog bij dat de Italianen in Mei 1915 tegen de Oostenrijkers in het veld traden, waardoor de last van het offensief tegen Rusland in verhouding zwaarder op de schouders der Duitschers kwam te wegen. Om dit alles gingen er eenige weken verloren, gedurende dewelke de Russen een nieuw defensief front wisten op te richten. Met de eerste dagen van Juli was het echter duidelijk geworden, dat het Italiaansch gevaar geweerd was, en alsdan gaf Falkenhayn aan Hindenburg de toelating om opnieuw de Russen aan te randen. Den 14 Juli nam von der Marwitz het offensief, en den 24 Juli schreed hij over de Narev, tusschen de versterkte stellingen van Novogiorgievsk en Pulstuk. Den 15 Juli was Mackensen op zijn beurt tusschen de Weichsel en den Bug van leer getrokken, was ook doorgebroken, en had de streek van Kholm-Lublin bereikt. Op dit oogenblik drong Hindenburg nogmaals aan op een beslissend algemeen offensief: maar Falkenhayn, die wist dat het Zomeroffensief der Verbondenen in Champagne op til was, en die bovendien aan een mogelijken aanval der Verbondenen in den Balkan het hoofd te bieden had, weigerde versterkingen te verleenen en trok zelfs eenige legerkorpsen weg van het Oostelijk front. De koppige Hindenburg besloot dan op eigen hand het offensief voort te zetten. In de laatste dagen van Augustus ondernamen drie Duitsche legers, het elfde, het achtste | |
[pagina 104]
| |
en het tiende, een machtigen aanval tegen het Noordelijk Russisch front. Zij ontmoetten sterken tegenstand, doch slaagden er niettemin in Wilna te veroveren. Meer zuidelijk dreven de Oostenrijkers de Russen uit hun land en drongen een eind ver in het vijandelijk gebied binnen. Doch stilaan vielen de gevechten stil, na eenige hevige Russische tegenaanvallen zonder groot gevolg. Het groot Duitsch-Oostenrijksch offensief had aanzienlijke resultaten opgeleverd: de Russen hadden 750.000 krijgsgevangenen en een groot deel van hun zoo schaarsch materiaal in de handen van den vijand gelaten. Zij hadden verschillende van hun rijkste gouwen aan de vreemde bezetting moeten prijsgeven, na ze zelf deerlijk verwoest te hebben tijdens hun aftocht. Dit hadden zij gedaan, zooals in 1812, tegen Napoleon, met het inzicht hun vijanden in de onmetelijkheid der Russische woestijn te verstrikken. Doch zooals generaal Hoffmann het opmerkt: ‘De moeilijkheden waarmede Napoleon tijdens zijn veldtocht te worstelen had, worden heden overwonnen door de moderne verkeersmiddelen. Indien Napoleon over den ijzerenweg, over den telephoon, over auto's, telegraaf en vliegtuigen beschikt had, zou hij zich te Moskow perfect gehandhaafd hebben’. De uitkomst was dus, dat de gehavende Russische legers ten slotte aan de vernietiging ontsnapten. Wat generaal Hoffmann aanleiding geeft om er Falkenhayn van te beschuldigen, dat hij de tweede groote Duitsche kans verkeek in Rusland, zooals Moltke de eerste op de Marne. Wat daar ook van zij, kolonel Schnitzler schrijft: ‘De Russen konden den Winter 1915-1916 benuttigen om hunne zware verliezen met hunne rijke menschen-reserves te dempen, en om hun materiaal aan te vullen hoofdzakelijk met toevoer uit Japan en Amerika.’ | |
[pagina 105]
| |
De Strijdmethoden op het Oostelijk Front.In zijn boek Mes aventures dans le service secret zegt de Duitsche luitenant Max Wild uitmuntend: ‘Gedurende den wereldoorlog werd die wonderbare opvatting geboren en opgedrongen, volgens dewelke er een soort van hiërarchie der fronten zou bestaan hebben. Gewaagde men van het front, men bedoelde en men bedoelt steeds nog heden, het westelijk front, het krijgsgebied dat zich uitstrekte van de Hollandsche tot de Zwitsersche grens. Wil men van de andere fronten spreken, men moet het verduidelijken. De auteurs, de romanschrijvers, die onder een artistieken vorm hunne oorlogsindrukken hebben willen weergeven, kozen bijna allemaal als kader voor hun beschrijvingen het westelijk front. Men zou gezegd hebben, men zou nog zeggen, dat de westelijke sector al de andere overtrof door een phenomenale opeenstapeling van gebeurtenissen van leed door de soldaten doorstaan en ook van militairen roem. Om dit wonder feit te verklaren volstaat het zijn literaire uitingen te onderzoeken: in bijna al de oorlogsboeken zien wij dat wat de schrijvers naar de pen doet grijpen, het medelijden is dat ze voelen voor den mensch. Ongehoord leed werd doorstaan ten gevolge van de verschrikkelijke technische volmaaktheid op het westelijk front bereikt door den gas- en machinesoorlog en van zijn uitwerkselen op de ziel der mannen, die er weerloos aan bloot stonden. Daar zagen al dezen die nog in het romantisme van den oorlog geloofden hunne illusies radikaal vergruizeld: het soldatenbestaan kwam neer op het berustend afwachten van een soldatendood, van een dood waaraan noch door list, noch door heldhaftigheid, noch door lafheid te ontsnappen viel. Die oorlog had van den mensch het ontwapend slachtoffer gemaakt van de machines en van het toeval. En dat, in dien hagel van staal, te midden van dien doodenden mist die over de stinkende | |
[pagina 106]
| |
loopgraven hing, zooals de phoenix uit zijn asch, nog een geest van kameraadschap kon ontluiken uit de gemeenschappelijke miserie, dit was de groote overwinning van het menschelijk gevoel over dien onmenschelijken oorlog, dit trof de verbeelding der schrijvers en maakte van het westelijk front het oerbeeld van het oorlogsfront. Er kan nochtans geen onderscheid gemaakt worden tusschen de verschillende fronten: het oostelijke, waaraan dit boek gewijd is, moest in niets onderdoen voor het westelijke, wat betreft de overvloed der gebeurtenissen, van den geoogsten roem of van het doorstane leed. Alleen het uitzicht van den oostelijken oorlog was verschillend; hij was noch minder rijk noch minder bont; hij was alleen minder beroofd van die avontuurlijke elementen die ons van oudsher over het ware wezen van den oorlog misleid hebben; de mensch heeft er zich kunnen handhaven tegen de machine; het commando was aldaar nog niet geprangd tusschen de nauwste begrenzingen: er lag nog een ruim veld open voor het persoonlijk initiatief. Op het oostelijk front kampten wij tegen een veel talrijkeren vijand, en in veel gevallen heeft men den Russischen soldaat ten onrechte beneden den Franschen, den Britschen of den Amerikaanschen gesteld. De Russische soldaat was, voor wat de gehoorzaamheid en den moed betreft, een modelsoldaat; hij rukte ten strijde met een groote doodsverachting; de troepen der Wacht, de Siberiërs, de grenadiers, de jagers duchtten geen enkele vergelijking. Hun groot ongeluk was dat hunne aanvoerders niets geleerd hadden uit de voorgaande oorlogen: de Russen vielen aan in massieve drommen met de hoop den minder talrijken vijand te verpletteren, al was het maar onder de physische drukking van hun gewicht. Geen vergelijking werd ooit beter gekozen dan die van de Russische pletrol, maar zij moest alle doeltreffendheid inboeten tegenover de tucht van het superieur geregeld Duitsch vuur. Die massaaanvallen leverden niettegenstaande een groot gevaar op voor onze dungezaaide grenstroepen; een geweldig | |
[pagina 107]
| |
gevaar, dat dikwijls slechts na maandenlange gevechten kon afgewend worden en nadat wij al onze beschikbare reserves in den strijd geworpen hadden. Wat aan den oostelijken oorlog een zoo totaal verschillend verloop en uitzicht verleende, dat was ook de groote verscheidenheid der ruimtevoorwaarden. In het Westen mangelde het aan ruimte, werden de troepen binnen een minimum plaats opeen gestapeld: in het Oosten, integendeel, bepaalden de overgroote diepte van het te veroveren of te verdedigen terrein, de gestadige noodzakelijkheid het front in de lengte uit te rekken, de gevechtsmethoden. Indien in het Westen het gemis aan lucht en beweging, het verblijf in het slijk en in de benepenheid der loopgraven de zenuwen der strijders op een harde proef stelden, waren het in het Oosten gestadige gevechten en ijlmarschen die van de manschappen schier bovenmenschelijke krachtinspanningen vergden.’ Dit is zeer goed gezegd. Maar daar komt nog bij dat, wat schrijver er ook van denke, de oorlog op het Oostelijk front nooit zoo wetenschappelijk gevoerd werd als op het westelijk front. Wij weten heden, dat het de Russen van af de eerste maanden schromelijk aan ammunitie en aan krijgstuig mangelde. De Duitschers brachten ginder nooit zooveel kanonnen of mitrailleuses in lijn, als op het westelijk front. Dit was ook niet noodig. Tegenover de Oostenrijkers, wier leger maar betrekkelijk betrouwbaar was, verwierven de Russen menige overwinning: maar, ofschoon deze ook over de beste strategische verkeerswegen beschikten, slaagden zij er nooit in het Oostenrijksch front onherstelbaar in te beuken, om een dubbele reden: ten eerste, omdat zij gewoonlijk hunne offensieven moesten stopzetten bij gebrek aan ammunitie; ten tweede, omdat de Duitschers in de uiterste ure steeds bijsprongen om de Oostenrijkers te ontzetten. En tegen de Duitschers waren de Russen nu eenmaal niet opgewassen: het ontbrak hun daartoe te zeer aan modern krijgstuig. Van af den herfst 1914, nadat de Duitsche overwinning van Tannenberg den eersten Russischen massastormloop verijdeld | |
[pagina 108]
| |
had, werd het Oostelijk front feitelijk een secondair front: de Duitschers wijdden er hunne aandacht maar aan, in zooverre zij de Oostenrijkers moesten ontzetten of reserves beschikbaar hadden om de Russen nog wat verder achteruit te werpen. Maar dat zij ze zouden klein krijgen, naar beliefte, dat wisten zij sedert 1915. De hoofdbezorgdheid van de Duitsche legerleiding, bijzonder zoolang als Falkenhayn er voor instond, was ontegensprekelijk het westelijk front. Onder Falkenhayn's leiding hebben de Duitschers feitelijk maar één groote krachtinspanning tegen de Russen ondernomen: namelijk in 1915, om ze achteruit te drijven en het Duitsch en het Oostenrijksch gebied te zuiveren. Naderhand hebben de Duitschers er zich voornamelijk bij bepaald door tijdige gedeeltelijke offensieven de benarde Oostenrijkers te ontzetten. Van in 1916 bevrijdde de broeiende Russische Omwenteling de Duitsche legerleiding trouwens van haar zwaarste militaire zorgen in het Oosten: het kwam er in 1917-1918 veel meer op aan de Duitsche en Oostenrijksche legers voor de revolutionnaire aansteking te vrijwaren, dan nog eigenlijk te vechten. Wanneer de Duitschers op 't laatste hier en daar nog eens oprukten, waren dit meer breede politieoperaties, dan eigenlijke krijgsverrichtingen. Kortom: de oorlog zag er op het oostelijk front heelemaal anders uit dan op het westelijk. Hij was even wreed, maar veel avontuurlijker en veel minder wetenschappelijk. | |
De Oorzaken der Russische Nederlaag.Wanneer men de krijgsverrichtingen op het oostelijk front overschouwt, wordt men getroffen door twee feiten: I. - Door het gemak waarmede de Duitsch-Oostenrijkers op zekere oogenblikken met betrekkelijk geringe strijdmachten veel talrijkere Russische legers versloegen (Tannenberg in 1914 en het offensief Mackensen in 1915 zijn daar treffende voorbeelden van). | |
[pagina 109]
| |
II. - Door de groote stootkracht die de Russische legers bewaarden, spijts die geweldige nederlagen (het Karpathen-offensief van Groothertog Nikolaas in 1915 en het offensief van Broessilov in 1916 zijn daar eveneens treffende voorbeelden van; op het einde van den oorlog zaten rond de twee miljoen Duitsch-Oostenrijkers in Rusland gevangen). Hoe kunnen die twee schijnbaar strijdige feiten verklaard worden? Doodgewoon hierdoor, dat het Rijk der Tzaren over werkelijk reusachtige middelen beschikte, en voornamelijk over een onuitputtelijk menschenmateriaal, om de gruwelijke geijkte uitdrukking te gebruiken. Maar daarnaast waren er zeer veel factors van innerlijke zwakheid, die wij hieronder ontleden. En vooreerst: het wanbeheer. Dit gaat alle denkbeelden te boven. Wijnpotterij was schering en inslag, in heel de tzaristische burokratie, van hoog tot laag. Galtier-Boissière schrijft hieromtrent: ‘Het Fransche volk door zijn pers, omgekocht door Raffalovitch, sedert twintig jaar met bewondering vervuld voor den “Russischen kolos”, stond onthutst tegenover zijn nederlaag. Feitelijk was de toestand der Russische legers sedert het einde van 1914 hachelijk, wegens den mangel aan ammunitie. Rusland was in den oorlog getreden met 5.000 kanonnen en 5 miljoen obussen.’ Niet zeer veel, wanneer men overweegt dat de Franschen aan Rusland zestien miljard goudfrancs geleend hadden! ‘Niemand kwam op de gedachte aan de Russen, die in het begin van den oorlog zoo weinig kanonnen en obussen bezaten, te vragen, waar de zestien miljard naar toe gegaan waren, door de kleine Fransche renteniers aan de tzaristische regeering geleend.’ 't Is zeer eenvoudig: zij zaten grootendeels in den zak van allerhande Russische budgetvreters. En zoo kwam het dat, op sommige oogenblikken, maar één soldaat op drie in de vuurlinie een geweer had; twee anderen stapten naast hem met | |
[pagina 110]
| |
een knuppel, en moesten zijn geweer oprapen, wanneer hij gedood of gewond werd. En die zwendel grensde vaak aan hoogverraad. ‘De actie der Russen werd gestadig gestremd door de corruptie en het verraad der machthebbers. De oorlogsminister Soekhomlinov heulde met de Duitschers, en zette gedurende de offensieven het vervoer van ammunitie naar het front stop; het lief van Groothertog Serjei, dewelke groot-meester der artillerie was, eischte wijnpotten van de wapenleveranciers en deed de ammunitie door een groote Amerikaansche firma naar Arkhangel gestuurd afwijzen, omdat zij de gevergde commissie niet verkregen had. En zoo ging het in heel de Russische administratie.’ Daarbij kwam dan nog dat Raspoetin en zijn aanhang, vrijwillig of onbewust, de Duitschers inlichtte over al de geheimen der landsverdediging, zoodat de beter ingerichte Duitschers, zoo dikwijls als de Russen een offensief voorbereidden, steeds vóór hen met hunne afweermaatregelen gereed waren. Eindelijk heerschte er een totaal gemis aan verstandhouding tusschen de regeering en de legerleiding. Kenschetsend zijn daarvoor deze regelen, geschreven door stafoverste Youri Danilov, in de Revue des Deux-Mondes: ‘De voorzitter van den ministerraad, de oude Goremikine, bracht ons dikwijls bezoek. Zijn uitzicht stemde bitter weinig overeen met den ijzeren tijd waarin wij leefden! En die bezoeken droegen weinig bij om de verstandhouding tusschen het front en de burgers te bevorderen. Goremikine bezat geen het minste gezag over zijne confraters. Deze hadden zoogezegd een eendrachtskabinet gevormd. In feite hoorden zij tot allerhande richtingen. Generaal Soekhomlinov, destijds oorlogsminister, genoot geen het minste aanzien bij den minister, noch in de Stavka (staf). Hij trachtte zijn bezoeken te doen samenvallen met deze van den Tzar, en het was niet mogelijk met hem ernstig te praten. Aldus ontstond die abnormale toestand, welke voor gevolg had, dat het bestaan | |
[pagina 111]
| |
van het land ophield in akkoord te zijn met het frontleven.’ En het beterde er niet op wanneer, na de Russische nederlaag van 1915, Groot-Hertog Nikolaas, die ten minste een eerlijk en gewetensvol man was, uit zijn oppercommando ontheven werd, en in die hoedanigheid vervangen werd door den Tzar. De Tzar werd van uit het binnenland gemaneuvreerd door de Keizerin, die op hare beurt beheerscht werd door Raspoetin. Indien de twee landverraders Soekhomlinov en Sturmer aan het bewind konden blijven, spijts het hartstochtelijk verzet der Doema, dan was het omdat zij creaturen waren van Raspoetin. Het is hier wellicht het gepaste oogenblik even stil te staan bij dien geheimzinnigen avonturier, die zulk een noodlottige rol gespeeld heeft achter de schermen. Raspoetin wil zeggen: geilaard. En de man had zijn naam niet gestolen. Hij was één der ijverigste leden van de sekte der khlistyGa naar voetnoot(1). ‘De sekte der khlisty, waarbij Raspoetin aangesloten was, onderscheidde zich door de buitensporigheid en de zinnelijkheid harer praktijken. Haar aanhangers woonden hoofdzakelijk in de streken van Kazan, van Simbirsk, van Saratov, van Oefa, van Orenburg, van Tobolsk; men schatte hun getal op ongeveer honderd-twintig duizend. Het meest verheven spiritualisme scheen hunne leer te bezielen, vermits zij niets minder nastreefden dan rechtstreeks met God in voeling te treden, het Woord in zich op te nemen en Christus te belichamen; maar, om die hemelsche communie te bereiken, leverden zij zich over aan de dolste uitspattingen des vleesches. De geloovigen, mannen en vrouwen, kwamen 's nachts bijeen, nu eens in een isba, dan eens in een open plek ergens in de bosschen. Daar, God aanroepend, hymnen zingend, lofzangen uitgierend, dansten zij steeds sneller, woester, een rondedans. De dansmenner geeselde dezen die verflauwden. Weldra smakte de duizeligheid ze allen ten gronde...’. | |
[pagina 112]
| |
De rest is licht te raden: de middeleeuwsche ‘sabbath's’ en de hedendaagsche ‘partouzes’ hebben die vreemdsoortige godsdienstige plechtigheden werkelijk niets te benijden! Dit was de leerschool van Raspoetin. Dank aan den steun van eenige onwaardige popen en monniken - en deze ontbraken in Rusland voorwaar niet - verwierf hij stilaan de faam van een wonderdoener. Rondom 1904 bereikte zij Sint-Petersburg. Raspoetin drong binnen in sommige voorname kringen, die aan het spiritisme verslaafd waren, en in 1906 gingen de poorten van het keizerlijk paleis voor hem open: ‘Een hooggeplaatse hofambtenaar, drager van een der oudste Russische namen, prins P..., belastte zich met de triestige taak den vuilen moejik in het geheim bij de keizerlijke Majesteiten binnen te leiden. Heugelijke en onheilspellende datum in de geschiedenis van Rusland; want, naast al de diepe kwalen die het Rijk reeds ondermijnden, zal men voortaan de Tzar en de Tzarin met eigen handen het tzarisme zien slopen.’ De leer van Raspoetin kwam ongeveer hierop neer: ‘Door het berouw alleen kunnen wij ons heil bewerken. Wij moeten dus zondigen om de gelegenheid te hebben berouw te voelen.’ Dit verklaart zijn succes bij de hoogere standen. die niet beter vroegen dan hun zondige lusten en hun wangedrag met een mystisch vernisje op te tooien. Maar de keizerin hield hij onder zijn plak met deze bedreiging: ‘Indien gij mij in den steek laat, zult gij uw zoon en uw kroon binnen de zes maanden verliezen’. Raspoetin was er herhaaldelijk in geslaagd het bloedverlies, hetwelk de tzarevitch bij de minste kneuzing opliep, te stremmen. De Keizerin geloofde werkelijk dat de ‘staretz’, de ‘heilige man’, over bovennatuurlijke gaven beschikte. Niemand durfde het aan haar te ontruchteren. Naarmate zijn invloed steeg, werd Raspoetin driester. In 1911 sloeg er een zoodanige storm op in de openbare meening, dat hij het raadzaam vond een bedevaart naar Jerusalem te ondernemen. Maar de Keizerin kan zijne aanwezigheid | |
[pagina 113]
| |
niet meer missen, en na negen maand is hij te Sint-Petersburg terug, machtiger dan ooit. In 1912 smeekt ministerpresident Kokovtsow den Tzar Raspoetin te verwijderen. Denzelfden dag nog telephoneert de ‘staretz’ aan een vertrouwensman van Kokovtsow: ‘Uw vriend, de president, heeft dezen morgen gepoogd Papka (Nikolaas II) schrik aan te jagen. Hij heeft hem van mij alle mogelijk kwaad gezegd; maar zonder succes. Papka en Mamka (Alexandra) houden steeds van mij. Gij moogt dit van mijnentwege aan Wladimir-Nikolaïwitch telephoneeren.’ ‘Den 6 Mei daaropvolgend, zijn al de ministers in groot uniform in het paleis vergaderd, om de Keizerin hunne hulde aan te bieden ter gelegenheid van haar naamfeest. Wanneer Alexandra voorbij Korkovtsow gaat, keert zij hem den rug toe’. Wie zal het in die voorwaarden nog aandurven Raspoetin te dwarboomen? Liever dan de keizerlijke ongenade te trotseeren zwijgen de politiekers. Een wonder toeval versterkt de positie van Raspoetin nog. De tzarewitch wordt eens te meer door een krisis neergeveld. De koorts stijgt tot 39.8. Gebeden worden bevolen in al de kerken, het geneeskundig korps moet zijn onmacht bekennen: het ergste staat te duchten. Daar valt de Keizerin binnen, met een telegram in de hand en jubelt: ‘De dokters stellen nog geen beternis vast, maar ik ben niet ongerust. Ik heb dezen nacht een telegram van Vader Grigory (Raspoetin) ontvangen, dat me heelemaal gerust stelt’. Zij geeft er lezing van. Het luidt: ‘God heeft uwe tranen gezien en mijne gebeden verhoord. Wees niet meer bedroefd. Uw zoon zal leven’. Inderdaad: den volgenden dag valt de koorts op 38, en twee dagen later is de tzarevitch buiten gevaar! Hiermede wordt Raspoetin almachtig. Hij is het die, achter de schermen, Rusland regeert, van in 1913. Al de politiekers, | |
[pagina 114]
| |
die er komen willen, heulen met hem. Hij is de officieuse uitdeeler der keizerlijke gunst en macht. Met het uitbreken van den oorlog is hij evenwel te Sint-Petersburg niet. Een deerne heeft hem met een messteek in den buik levensgevaarlijk verwond, in zijn geboortedorp Pokrowskoïe. Maar rond half-September 1914 is hij terug aan het Hof. Er is geschreven geworden dat Raspoetin een Duitsch agent was. M. Paléologue die, in zijne hoedanigheid van Fransch gezant, het personage vanzelfsprekend liet bewaken, spreekt zulks tegen. Hij acht den man onbekwaam gelijk welke rol gespeeld te hebben, ook deze van verrader. ‘Dit vooropgezet, betwijfel ik niet dat Duitschland, door zekere bemiddelaars, zich van hem bediend heeft om inlichtingen in te winnen over de geheimen der Russische strategie en diplomatie. Ik kende goed een van die bemiddelaars, de Joodsche bankier Manus. Iedere week ontving hij den staretz te gast, met generaals, vleugeladjudanten, hooge ambtenaren en natuurlijk ook eenige inschikkelijke mooie vrouwen. Men dronk heel den nacht. Geprikkeld door den wijn, babbelde, kletste Raspoetin zonder ophouden. Dan flapte hij er in zijn schilderachtig taaltje alles uit wat hij vernomen had in zijn samenspraken met de vorsten, alles wat zij hem toevertrouwd hadden of wat hij gesnapt had, over hunne plannen, hunne hoop, hunne ongerustheid. En den volgenden dag vertrok een uitvoerig verslag naar Stockholm, van waar de minister van Duitschland het doorstuurde naar Berlijn.’ Zoo verraadt Raspoetin toch zijn land - uit ijdelheid, uit domheid! Hierbij beperkt zich evenwel zijn verderfelijke invloed niet. Hij wordt spoedig het centrum van een camarilla, die Rusland regelrecht naar de nederlaag en het tzarendom naar den ondergang zal drijven. Rusland bezit in den persoon van den Groothertog Nikolaas Nikolaïvitch, een bekwaam en betrouwbaar, zooniet bepaald schitterend, opperbevelhebber. Hij staat zelfstandig en onttrekt aldus ten minste de legerleiding aan den verderfelijken invloed van Raspoetin en zijn kliek. | |
[pagina 115]
| |
‘Raspoetin had hem eens geschreven: Ik ben van plan je te bezoeken in je hoofdkwartier. Verleden nacht is de Heilige Maagd me verschenen, en heeft mij met een boodschap voor jou belast. Nikolaas Nikolaïvitch had hem geantwoord: Ik verwacht je. Maar ik waarschuw je dat de Heilige Maagd me ook verschenen is, en dat ze me opgelegd heeft je te hangen’. Raspoetin had niet aangedrongen, maar sedertdien zon hij op wraak. De Minister van Oorlog, generaal Soekhomlinov, die den eerlijken Groothertog niet luchten kon, steunde hem daarbij uit al zijn macht. De Russische nederlagen in 1915 boden een gepaste gelegenheid voor een grootscheepsch offensief, niet op het front, doch in het keizerlijk paleis, niet tegen de Oostenrijkers, doch tegen den Russischen opperbevelhebber. De Tzar weifelde, maar de Tzarin leende maar al te gereedelijk het oor aan de argumenten van Raspoetin: ‘Hoe wilt ge dat God de daden zou zegenen van iemand die mij verraden heeft, den Boji tchelloviek, den man Gods!’. Onder de drukking van Raspoetin, Soekhomlinov en hun kliek gaf de Tzar eindelijk toe: den 4 September 1915 stuurde hij Groothertog Nikolaas Nikolaïvitch naar het front van den Kaukasus, en begaf zich naar het Hoofdkwartier om persoonlijk het opperbevel uit te oefenen. Hiermede zegevierde Raspoetin dubbel. Niet alleen beet zijn vijand in het zand, maar hij bleef nu alleen bij de Tzarin: ‘Voortaan berust al de keizerlijke macht in de handen van Alexandra Feodorowna, die zelf heelemaal onder den plak ligt van Raspoetin’. Deze is nu heer en meester, en laat zich gelden: ‘Aldus, in dit jaar 1916, ziet men gestadig, zooals bij een werpspel, al de ministers vervangen worden, zelfs de gewichtigste, de minister voor Oorlog, de minister voor Openbare Werken, de minister voor Binnenlandsche Zaken, de minister voor Rechtswezen, de minister voor Buitenlandsche Zaken, alsmede de directeuren der groote administraties, de gouwheeren, de politieprefecten. | |
[pagina 116]
| |
En die gestadige wijzigingen, waarbij het tzarisme weldra al zijn prestige ingeboet heeft, geschieden in zulke grillige, onzinnige, onthutsende voorwaarden, dat men het niet zou kunnen gelooven, indien de briefwisseling van den Keizer en de Keizerin er ons niet dagin daguit over inlichtte. Redenen als deze beslissen over de gunst of de ongenade van een minister: ‘Hij bemint en eerbiedigt onzen “heiligen” vriend... Het feit dat hij zooveer houdt van onzen heiligen vriend is vanzelfspreekend een genade Gods... Ofwel, in den tegenovergestelden zin: Hij vertelt afschuwelijke geschiedenissen over onzen heiligen vriend. Hij riekt naar den Duivel...’ Dat de tzaristische staatsmachine door dergelijke gekken, want ze verdienen geen anderen naam, spoedig moet ontredderd worden, steekt de oogen uit. Op het front gaat het overigens al niet beter. De Tzar is geen groot strateeg, en de sukkelaar wordt door zijn vrouw dan nog bestookt met boodschappen in dezen trant: ‘Onze vriend is dezen nacht begunstigd geworden door een hemelsch visioen... Diensvolgens, verzoekt hij je dadelijk het offensief in de richting van Riga te bevelen... Onze vriend betreurt dat dit offensief ingezet werd zonder hem te raadplegen. Hij zou je gezegd hebben te wachten. Om te weten of het oogenblik voor een offensief gekomen is, verdiept hij zich in gebeden, opdat het volk niet nutteloos geofferd zou worden... Onze vriend zendt zijn zegen aan heel het orthodoxe leger; hij dringt aan dat je geen groot offensief in het Noorden zoudt ontketenen... Zeg me, op welken dag je het offensief begint, opdat onze vriend heel bijzonder kunne bidden. Het is uiterst gewichtig...’ Inderdaad: ‘onze heilige vriend’ ging die nieuwsjes dan voortvertellen aan de mooie meisjes en de intriganten, die hij bij bankier Manus ontmoette. En zoo bleven Hindenburg en Ludendorff perfect op de hoogte van de Russische krijgsver- | |
[pagina 117]
| |
richtingen! Het wordt ons met dit alles een beetje duidelijker waarom de overmachtige pletrol zoo gemakkelijk door de Duitschers gestuit en achteruitgedreven werd. De Tzar was zelfs niet meer vrij zijn slechte ministers te straffen. Toen Soekhomlinov, die heel Rusland geërgerd had door zijn schandalig en landverraderlijk wanbestier, moest terecht staan, schreef de Tzarin hem: ‘Sein aanstonds aan den Ministerpresident aangaande de zaak Soekhomlinov. En sein hem dit: “Kennis genomen hebbend van het onderzoeksdossier betrekkelijk den gewezen oorlogsminister Soekhomlinov, acht ik dat de beschuldiging absoluut ongegrond is en dat de vervolgingen bijgevolg moeten gestaakt worden”. Dit moet onmiddellijk geschieden. Ik voel dat ik wreed ben met aldus bij jou aan te dringen, mijn zachte geduldige engel; maar al mijne hoop berust op onzen vriend, die alleen aan jou denkt, aan onzen zoon en aan Rusland. Je kleine zonnige staat achter jou als een onwankelbare rots. Kussen zonder einde...’ En zooals M. Paléologue het schamper opmerkt: de ‘zachte geduldige engel’ geeft eens te meer toe aan de ‘onwankelbare rots...’. Is er eigenlijk iets tragischer denkbaar dan het feit dat een volk van honderdvijftig miljoen zielen geleid werd door zoo 'n lieden! En naast deze ongehoorde, haast waanzinnige toestanden, dan nog dit: geen greintje saamhorigheid tusschen het Russisch Buitenlandsche beleid en dit der verbondenen. Er bestond feitelijk geen voeling tusschen de overige Verbondenen en de Russen, die een eigenzuchtige politiek voerden. Het waren de Russen, die zich verzetten tegen het succes der Verbondenen in den Balkan: zij wilden er alleen meester blijven. Niets is typischer dan deze brief van Prins Trubetzkoï, Russisch gezant, den 9 Maart 1915 van uit Nisch (Servië) aan Sazonov (de Russische Minister voor Buitenlandsche Zaken) gericht: ‘Kunnen wij dit (het bezit van | |
[pagina 118]
| |
Konstantinopel) met Frankrijk en Engeland tegen Duitschland bekomen, te beter. Indien wij dit niet kunnen, is het beter het te bekomen met Duitschland tegen hen’. Dus: wanbeheer, verraad, ikzucht. En boven alles: het lijdelijk verzet van het volk. Hoe weinig ontwikkeld de Russische massa ook was, het kon haar toch niet ontgaan, dat zij verkocht werd, dat zij haar bloed gaf voor regeerders, die het zelf niet ernstig en eerlijk opnamen met de zaak waarvoor de Russische moejiks hun hoogste goed moesten offeren. Van met den aanvang was de oorlog weinig populair geweest. Generaal Danilov schrijft: ‘De oproep voor den oorlog had geen weerklank gevonden in het hart der bevolking’. Inderdaad: het volk was terecht misnoegd over zijn lot. De soldaten, in den beginne meegerukt door den korpsgeest en door de tucht, moesten hunne laatste illusies verliezen, wanneer zij zagen hoe ellendig er met hen omgesprongen werd. En boven alles: de omwenteling broeide al lang in het binnenland, toen de legers in het veld nog altijd stand hielden. Van in den winter 1915-1916 was het tzaristisch regiem ten doode opgeschreven. Het is vanzelfsprekend dat de Duitschers van al deze omstandigheden op tijd en stond gretig gebruik moesten maken. |
|