| |
| |
| |
Hoofdstuk III.
1915.
| |
| |
Op het Westelijk Front.
De Eerste Winter.
Wij onderbraken ons overzicht van de krijsverrichtingen op het westelijk front op het oogenblik wanneer de wedloop naar de zee met den IJzerslag op een draw was uitgeloopen en de legers zich van weerskanten hadden ingegraven, van de Noordzee tot Zwitserland. Daarmede trad er een korte rustpoos in. Zeer lang zou zij echter niet duren, want zoodra Joffre vernam, dat de Duitschers troepen weghaalden uit Frankrijk om ze naar Rusland te sturen, besloot hij opnieuw tot den aanval over te gaan.
Reeds den 20 November had hij aan Foch laten weten, dat hij zich diende gereed te houden om met het 8-ste leger het offensief herop te nemen. Foch, die zich door den band niet liet prangen, moest hem berichten dat zijn leger niet paraat was; hij wachtte op versterkingen om de gapingen in de gelederen aan te vullen. Joffre moest dus eenige dagen geduld oefenen. Hij noteert in zijn Gedenkschriften:
‘Eenige dagen later, (door de nota Nr 7135 van 30 November 1914), deelde ik aan Foch mijn wil mede, dat hij zoohaast mogelijk gedeeltelijke acties zou ontketenen rondom Ieper. En den 8 December besloot ik, ofschoon de maatregelen getroffen om de leemten in manschappen en materiaal aan te vullen hun volle uitwerksel nog niet bereikt hadden, zonder verwijl tot het offensief over te gaan. Dit besluit werd kenbaar gemaakt door een Algemeene Onderrichting, toegelicht door Bijzondere Onderrichtingen aan ieder leger.
Het mechanisme van dit offensief bedroeg twee hoofdaanvallen, respectievelijk uitgevoerd door de 4e en 10e legers
| |
| |
in de richting van Cambrai en Attigny, en vier sekondaire aanvallen uitgevoerd door:
Het 8ste leger, in voeling met den Britschen linkervleugel in de streek van Wervick.
Het 2de leger, dat zou aanvallen in de streek van Combles. Het 3de en het 1ste leger, die zouden aanvallen, het eerste tusschen de Argonne en de Maas, het tweede in de richting van Thiancourt.
Eindelijk het legerdetachement der Vogezen, dat zijne operaties in den Hoogeren-Elzas zou doorzetten.’
Het was dus een algemeen offensief dat ontketend werd. En Joffre vat zijn verloop samen in dit een zinnetje:
‘De resultaten van dit offensief waren mager’.
Inderdaad: de Franschen slaagden er maar in hier en daar een stukje loopgracht te veroveren, en iedere vierkante meter grond werd met een lijk bedekt!
In zijn boek La Pluie de sang haalt Léon Daudet de officieele statistiek der Fransche verliezen in December 1914-Januari 1915 aan:
Gesneuveld, verdwenen of gevangen genomen: |
62,000 |
Overleden in de ambulances: |
5,000 |
Overleden in de hospitalen: |
7,000 |
Wanneer men daarbij de gekwetsten voegt, en de Duitsche en Engelsche verliezen, komt men tot een totaal van zeker boven de 300,000 man - wat al kan tellen voor een zoogezegd ‘kalme periode’!
Galtier-Boissière merkt daarbij aan:
‘De acties die door de bureelen van het Hoofdkwartier zullen voorbereid worden, zijn tweeërlei: locale aanvallen; doorbraakaanvallen.
Tot wat dienden die locale aanvallen, ontketend op nauwe fronten, waar duizenden, soms tienduizenden strijders in den prikkeldraad bleven hangen? Officieel om ‘de posities te verbeteren’ en om in de troepen de ‘offensieve bezieling’ te houden, die anders dreigde te loor te gaan in het monotoon loopgravenbestaan; feitelijk om het communiqué te stoffeeren
| |
| |
ten gerieve der ongeduldige burgers, en om aan de hoogere officieren toe te laten hunne doortastendheid (cran) te laten gelden. ‘Het is fataal, schrijft Pierrefeu, dat zekere oversten moesten geneigd zijn zelfs nuttelooze successen te zoeken, om wille hunner bevordering. Wij hebben perioden gekend wanneer het bloed onzer soldaten klaarbijkelijk diende om sterren te doen rijzen (op den kraag der generaals)’.
En de Pierrefeu kan er van meepraten: hij was aan het Hoofdkwartier verbonden, als opsteller van het communiqué, en zag derhalve wat er daar omging.
Galtier-Boissière vervolgt:
‘Het was wonderbaar vast te stellen hoe dezelfde stafofficieren, de “Jonge Turken”, die eenige maanden te voren, de ardrijkskundige objectieven versmadend, bereid waren Nancy, Verdun en Parijs op te geven, zich plotseling tot de terreinsuperstitie bekeerden. Kon de herovering van een doorzeefd boschje, van een vergruizelde hofstede, van een stukgeschoten kerkhof dan opwegen tegen de vernietiging van een regiment, zooniet een legerafdeeling?’.
En hij laat Pierrefeu besluiten:
‘Was de oorlog een stap nader tot zijn einde gerukt, wanneer men ten koste van geweldige verliezen eenige meters grond veroverd had?’
Om het zeer zacht uit te drukken: men ziet dat het oordeel en de kijk van de stafofficieren en van de strijders grondig verschilden. En dit is begrijpelijk genoeg; de stafofficieren planden op het papier, hanteerden cijfers, de soldaten stonden in het vuur en stortten hun bloed!
Maar de Staven gaven het daarom niet op. Den 12n Januari 1915 ontketenden de Duitschers een machtigen aanval langs de Aisnerivier en dwongen de Franschen hun front lichtjes achteruit te trekken. Overvloedige regenbuien legden op dit oogenblik een soort van gedwongen wapenstilstand op, die slechts geschonden werd door eenige even bloedige als nuttelooze schermutselingen. Het zou tot met de eerste dagen
| |
| |
van Februari aanloopen, vooraleer de strijd weer ernstig zou oplaaien. Inmiddels moest Joffre toegeven:
‘Om samen te vatten, die verschillende aanvallen hadden, voor het meerendeel, slechts onbeduidende of nietige resultaten opgeleverd; in de streek der Argonne en der Aisne hadden zij geweldige reacties uitgelokt, die aantoonden dat de vijand tot stevige tegenstooten voorbereid was. Het werd duidelijk dat de taak waar wij voorstonden, namelijk de Duitschers uit onzen bodem te rukken waarin zij zoo sterk wortel gevat hadden, van onzentwege reusachtige krachtinspanningen zou vergen’.
Inderdaad! Dit zouden de twee lenteoffensieven van 1915 maar al te ras bewijzen.
| |
De Lenteoffensieven.
Na het mislukt winteroffensief besloot Joffre een nieuwe doorbraak in Champagne te beproeven, met het versterkte 4de leger onder generaal de Langle de Cary. Aanvankelijk dacht hij met de allereerste dagen van Februari van leer te trekken, doch een reeks Duitsche aanvallen verstoorde de toebereidselen, en het offensief kon eerst den 16 Februari 1915 ingezet worden. Zooals Joffre het zelf schrijft, ‘dit alles (namelijk die Duitsche aanvallen) bewees dat de vijand op zijn hoede was’. De Fransche aanvallen stuitten dan ook op een verwoeden weerstand, en van af de eerste dagen was het duidelijk, dat er van een doorbraak niets zou terecht komen. Desniettegenstaande werden de aanvallen gedurende een volle maand volgehouden. Balans: een vooruitgang van 2 tot 3 kilometer in de diepte, en 7 kilometer in de breedte. En dit werd betaald, van Fransche zijde alleen, met 69,000 dooden en 171,000 gekwetsten! Van Duitsche zijde moesten de verliezen ongeveer even zwaar zijn, want de Noorsche kolonel Schnitzler geeft als cijfers voor den eersten stormloop: ‘De aanval kostte zeer groote verliezen. De Franschen zou- | |
| |
den 45,000 man verloren hebben, de Duitschers 33,000. De Franschen verloren daarenboven 2,800 gevangenen, de Duitschers 2,300’.
Rondom half-Maart zette Joffre zijn offensief stop. Tot met de eerste dagen van Mei bleef het front betrekkelijk stil. Wij zeggen betrekkelijk stil, want de loopgravenoorlog werd met den dag bitsiger en ongenadiger.
In dit opzicht is deze bladzijde van Joffre kenschetsend:
‘Het 3e leger had in zijn front een bijzonder delicaten sector: de Argonne. Het XVIe Duitsch korps, aangevoerd door een generaal gesproten uit het wapen der pioniers (von Mudra), beschikkend over een talrijk personeel specialisten en over een machtig belegmateriaal, voerde aldaar, sedert het einde van September 1914, tegen het 2e Fransch korps en de linkervleugel van het 5e korps een hardnekkigen strijd, waarin wij schier nooit de bovenhand behielden. De beboschte en heuvelachtige streek was weliswaar lastig, maar zij was dit voor den vijand zoowel als voor ons: de Duitschers beschikten over mijnenwerpers, vlammenwerpers en granaten waartegen wij maar primitief tuig konden stellen; maar bijzonderlijk, onze tegenstanders hadden het initiatief der operaties afgedwongen, en ons locaal commando had zich niet weten te organiseeren’.
Dit moest natuurlijk bezuurd worden - en door wie anders dan door de soldaten? Om den vijand het initiatief te ontrukken werden in de Argonne, en daarrond in de Woevre en tegen Saint-Mihiel een reeks locale aanvallen ondernomen. En precies geen kleine! Voor zijn offensief van den 30 Maart beschikte het 1ste leger b.v. over 360 zware stukken van 95 mm. kaliber tot 220, plus 900 stukken veldgeschut van 75 mm. en 100 van 90 mm.
Wij halen nogmaals Joffre aan:
‘Spijtig was het beginnen te regenen. Die omstandigheid kwam mij vooreerst als voordeelig voor, want zij verborg aan de vijandelijke vliegers het naderen en de stellingname der aanvalstroepen; maar op den duur kreeg zij nadeelige gevol- | |
| |
gen. De Woevre, reeds zeer slijkerig in den winter, werd in een moeras herschapen: de loopgraven liepen vol water; het werd moeilijk in de doorweekte velden de artillerie op te stellen, en de obussen ontploften niet in dien sponsachtigen grond.
De troepen en de staven waren ongerust. Misschien had de aanval moeten geschorst worden. Maar het leven in die overstroomde loopgraven was niet houdbaar, en den aanval uitstellen was verzaken aan het zoo wenschelijk uitwerksel der verrassing. Generaal Dubail gaf het sein tot het offensief’.
Het liep natuurlijk dood - en spijtig niet alleen het offensief, doch duizenden soldaten - in het water. Den 7 April berichtte generaal Dubail, dat het gevecht moest gestaakt worden. Joffre antwoordde ‘over te gaan tot een methodischen, doch matigen aanval, die ons toelate grond te winnen, overal waar dit kan verwezenlijkt worden, en die de aandacht en de reserves van den vijand in deze streek bezig houden’.
Aldus kon, zooals Galtier-Boissière zegt, het communiqué gestoffeerd worden, in afwachting dat het tweede lenteoffensief kon van stapel loopen.
Aan dit offensief, dat een doorbraak in richting van La Bassée-Lens-Vimy beoogde, namen de Engelschen - die van hun kant in Maart de even nuttelooze als bloedige gevechten van Neuve-Chapelle geleverd hadden - deel, naast de Fransche legers van Foch en d'Urbal. De aanval gaat den 9 Mei los: de Engelschen worden gestuit, doch zekere Fransche regimenten schieten verbazend snel op, breken door de Duitsche lijnen, en bereiken het blakke veld. De doorbraak was dus verwezenlijkt, en de Duitschers maakten reeds aanstalten om Lens en Rijsel te ontruimen: doch zooals de Duitschers zelf eenige dagen te voren, tijdens hun eersten gasaanval in de streek van Ieper, werden de Franschen door dit onverhoopt succes verrast. Zij drongen niet spoedig genoeg in de bres. De Duitschers konden inderhaast reserves optrommelen en hun front herstellen. Een reuzenkans was verkeken. En
| |
| |
Joffre heeft gelijk, wanneer hij schrijft: ‘Ik voelde 's avonds van den 9 Mei dat een schitterend succes ons ontglipt was’.
Inderdaad. Wij herinneren ons zeer goed hoe het Belgisch leger in die dagen gereed stond om ook vooruit te rukken, op de hielen van den wijkenden vijand. Maar gedane zaken hebben nu eenmaal geen keer; en de Franschen en Engelschen bleven gedurende de drie volgende weken even vruchteloos als hardnekkig aanvallen. Den 25 Mei werd ook dit offensief stopgezet. Balans: verovering van vier dorpen, Carency, Ablain-Saint-Nazaire, Neuville-Saint-Vaast en La Targette, grootste vooruitgang op het einde van den strijd: 3 kilometer in de diepte. Duitsche gevangenen: 8,000. Franche verliezen: 121,000 dooden en verdwenenen; 22,000 dooden in de hospitalen; 306,000 gekwetsten (Galtier-Boissière). Wanneer men daar de Engelsche en Duitsche verliezen bijvoegt komt men tot een totaal, dat niet verre beneden het 3/4 millioen zal blijven. Een voormaakje voor Verdun!
Niettegenstaande bleken de Verbondenen rond half-1915 op het westelijk front nog over een superioriteit van 680 bataljons te beschikken. Dat in die voorwaarden de Staven bij de pakken niet zouden blijven zitten is lichtelijk te raden: de laatste lijken van de tweede lenteoffensief waren nog niet goed begraven, of het Hoofdkwartier was al een nieuwen grootscheepschen aanval aan 't plannen. Onze lezers mogen uit deze zakelijke en onverbloemde uiteenzetting afleiden, welk een onafgebroken bloedbad de oorlog voor de soldaten geweest is. En let wel: wij zijn nog op het einde van het eerste oorlogsjaar niet, en de dungezaaide overlevenden uit de actieve regimenten hebben nog meer dan drie jaren te kraken - drie jaren gedurende dewelke de strijd gestadig in wreedheid en geweld zal toenemen!
| |
| |
| |
Het Groot Zomeroffensief.
‘Na de gevechten van April-Mei 1915 trad er een nieuwe verpoozing in op het westelijk front van de Noordzee tot de Zwitsersche grens. Joffre begon alsdan een nieuwen aanval voor te bereiden, waarbij al de reeds opgedane ervaring zou benuttigd worden, en die den oorlog door de overwinning der Entente moest beslechten. Kanonnen en ammunitie werden in groote hoeveelheid vervaardigd en het aantal mitrailleuses werd meer dan verdubbeld. Nieuwe geschutgroepen werden samengesteld en groote autokonvooien ingericht. Het Engelsch leger werd versterkt. In den zomer van 1915 werd een nieuw Britsch leger, het 3e, naar Frankrijk overgebracht’.
Aldus kolonel Schnitzler. En wij onderlijnden een paar zinnetjes, omdat zij bevestigen wat wij reeds schreven:
I. - Dat de oorlog 1914-18 gaandeweg geïmproviseerd werd;
II. - Dat hij hoe langer hoe geweldiger en vreeselijker werd.
Joffre verwachtte veel van het groot zomeroffensief van 1915: zijn bedoeling was noch min noch meer het Duitsch front in te stampen, op twee plaatsen, links in Artesië, rechts in Champagne, en de Duitsche legers te omsingelen en in de pan te hakken. Dus zoowat een Fransche uitgave van het berucht Schlieffenplan.
In Artesië zouden 13 Engelsche legerafdeelingen onder French en 18 Fransche onder Foch aanvallen; in Champagne 35 Fransche legerafdeelingen onder Castelnau. Daarbij kwamen 15 afdeelingen ruiterij, waaronder 5 Engelsche, belast met de achtervolging. 2,780 veldstukken en 1,750 stukken zwaar geschut zorgden voor de artiellerievoorbereiding. Verschillende kleine locale aanvallen moesten elders ondernomen worden om de Duitsche reserves vast te klinken.
| |
| |
Om verschillende redenen werd de datum van het offensief herhaaldelijk verdaagd, en het werd meer dan half-september, dus laat op het seizoen, alvorens er losgeslagen werd.
‘De artillerievoorbereiding begon te gelijkertijd op de twee aanvalsfronten. Van af den Zondag 19 September nam het artillerievuur in heftigheid toe op heel het front, van de Noordzee tot de Zwitsersche grens. Op de gekozen aanvalspunten, te Ieper, in Artesië, in Champagne bereikte het eenige dagen later een tot dan toe ongekende hevigheid. Vliegers sloegen zijne uitwerkselen gade en poogden de Duitschers te beletten ammunitie en versterkingen naar de vuurlinie te sturen. De actie van het geschut nam eindelijk de gedaante aan van een trommelvuur bestemd, eenerzijds om de vijandelijke posities te vernietigen, anderzijds om de vijandelijke troepen te verdelgen of ten minste te verlammen. Machtige versperringsbombardementen zochten te gelijkertijd den toevoer van versterkingen, van ammunitie en bevoorrading naar de eerste Duitsche lijnen te belemmeren.
De beschieting dwong het volk uit de loopgraven zich te verbergen in de schuilschansen bestand tegen de zware projectielen. Zij verhinderde alle bevoorrading, bij zooverre dat het moeilijk werd zelfs bij nacht nog iets naar de vuurlinie te brengen. Niet alleen de loopgraven, de “abris”, de verbindingsgrachten, de prikkeldraadversperringen en al de andere defensieve organisaties werden vernield, maar het terrein rommedom de vooruitgeschoven Duitsche posities werd heelemaal het onderste boven gekeerd door de obussen.
Onder de beschutting van dit vuur naderden de stormafdeelingen tot op tusschen de 100 en 400 meter van de Duitsche stellingen. Den 25 September ging de aanval los. Ten Noorden stuitte hij op het 6e Duitsch leger onder Kronprinz Rupprecht van Beieren, ten Zuiden op het 3e Duitsch leger onder generaal von Einem.
Alle leven scheen uitgeroeid in de Duitsche posities. Maar rekening houdend met de lessen van het lenteoffensief, hadden de Duitschers veel stevigere stellingen en abri's opgericht
| |
| |
dan te voren, en terwijl de obussen over hun hoofd vlogen, hadden de verdedigers de wijk genomen in hun schuilsschansen. Aldus werd de aanval van het Britsch-Fransch voetvolk onmiddellijk op een machtig vuur van mitrailleuses en snelvurend geschut onthaald’. (Schnitzler.)
De rest is gemakkelijk genoeg te raden: de stormloopende troepen worden met trossen neergemaaid, slagen er op veel plaatsen in de eerste Duitsche lijn te veroveren, die maar dunnetjes bezet is, maar blijven bijna overal steken voor de tweede positie. Alleen in Champagne weet het 7e Fransch korps in de Duitsche tweede lijn een bres te slaan van ongeveer anderhalve kilometer. Castelnau werpt inderhaast versterkingen in die gaping en seint aan Joffre: ‘Wij zijn doorgebroken. Drie legerafdeelingen zijn er doorheen.’ Dit was echter te vroeg victorie gekraaid; een machtige Duitsche tegenaanval overrompelde de doorgebroken Franschen, doodde ze of nam ze gevangen, en stopte de bres. De doorbraak was mislukt: tot den 14 October zouden de Britsch-Franschen zich verder nutteloos uitputten in een reeks frontale stormloopen, die niets in huis brachten dan enkele verwoeste dorpen.
Joffre vat aldus de resultaten van dit mislukt offensief samen:
‘Kortom, dit offensief van September-October 1915 had al den omvang gehad, welke de toestand onzer krachten toeliet er aan te verleenen: vier en vijftig Fransche afdeelingen en dertien Engelsche, gesteund door dertien honderd zware Fransche stukken en drie honderd op het Engelsch front, hadden een front van 90 kilometer bestookt.
Ik heb aangeduid wat die wakkere troepen aan grond wonnen. Buiten zijn zware verliezen, had de vijand in onze handen gelaten:
25,000 gevangenen en 150 kanonnen veroverd door de Franschen.
3,000 gevangenen en 150 kanonnen in de handen van de Engelschen.
| |
| |
Aan ammunitie hadden wij verbruikt:
3,980,000 schoten van 75 mm.;
987,000 zware obussen.’
Joffre rept evenwel niet van de keerzijde der medalie, van de verliezen der Verbondenen. De Franschen alleen lieten 115,000 dooden op het slagveld, 19,000 dooden in de hospitalen, naast 279,000 gekwetsten. Voor de Engelschen geeft kolonel Schnitzler 60,000 dooden aan, tegenover 135,000 Franschen. En de Duitschers, ofschoon minder zwaar gehavend, lieten natuurlijk ook heel wat van hun pluimen. Zoodat wij veilig mogen besluiten dat ook het zomeroffensief ongeveer drie kwart millioen man buiten slag stelde, voor eeuwig of tijdelijk.
En zeggen, dat negen menschen op tien niet eens het bestaan van die bloedbaden vermoedden! Rechtuit: is het dan niet nuttig, dat wij hier in 't lang en in 't breed vertellen wat de oorlog geweest is?
|
|